Angst als goede en slechte raadgever
Angst heet een slechte raadgever te zijn, maar is dat zo? Een kind zonder angst levert ouders veel hoofdbrekens op. Stel je voor dat het zonder te kijken tussen de spoorbomen doorloopt. Of dat het eens uitprobeert hoe ver het over de reling van een hoge brug kan hangen. Een beetje meer angst kan dan van pas komen. Zonder angst leven we niet lang.
De Griekse filosoof Pyrrho, zo gaat een legende, had de storende emotie van de angst uitgebannen. Hij leidde dan ook een uiterst merkwaardig leven. Zijn vrienden volgden hem de hele dag, anders liep hij van kliffen af of viel in een waterput. Omgekeerd konden zij niet op zijn hulp rekenen. Toen Pyrrho zag hoe een vriend in het drijfzand wegzakte, liep hij gewoon door. Hij kende geen angst, en was kennelijk ook niet in staat die emotie bij zijn vriend te begrijpen.
De Amerikaanse president Obama krijgt wekelijks weet ik hoeveel rapporten op zijn bureau. Vorige week zat er één bij over angst. Althans, formeel gaat het rapport van de VS-commissie voor religieuze vrijheid wereldwijd (Uscriff) over godsdienstvrijheid. Maar de beperking van deze vrijheid heeft alles te maken met angst. Angst voor het andere, angst voor het vreemde, voor het onbekende. Hoe is met de godsdienstvrijheid gesteld op de wereld?
In de zwaarste categorie zitten vijftien landen „van bijzondere zorg”, zoals China, Noord-Korea en Egypte. In de tweede categorie volgen Afghanistan, Indonesië en Rusland. In de derde categorie –en dat is opvallender– valt West-Europa. De commissie ziet in ons werelddeel een toenemende druk op religieuze mensen door beperkingen voor kleding en symbolen. Uitgebreid komt het boerkaverbod in Frankrijk en België aan bod, en ook de Nederlandse poging tot zo’n verbod wordt genoemd.
Hoe die beperkingen van godsdienstvrijheid zicht verhouden tot angst, laat de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum zien. In haar zojuist verschenen boek ”De nieuwe religieuze intolerantie” (Ambo|Anthos) geeft ze een diepgravende analyse van „de politiek van de angst.”
Hoe komt het dat sommige kranten de moord op 77 Noren toeschreven aan islamitische extremisten, terwijl een rechtse terrorist de dader was? Waarom werd in Zwitserland door middel van een referendum de bouw van minaretten verboden, terwijl het land er slechts vier telt?
Bij Nussbaum blijft Amerika zelf niet buiten schot. De spits van haar betoog is de zaak Park51, „een van de lastigste kwesties in het recente Amerikaanse religiedebat.” Het plan voor een cultureel centrum voor moslims in Manhattan deed de gemoederen hoog oplaaien.
Nussbaum laat zien dat in deze gevallen de angst voor het andere en onbekende een belangrijke drijfveer is. „Mensen voelen zich al snel bedreigd door andere mensen die zie niet kennen”, schrijft ze. Om aan de verlammende greep van deze angst te ontkomen, bepleit Nussbaum het gebruik van wat ze onze „innerlijke ogen” noemt. Het zijn de ogen waarmee we kijken vanuit de positie van de ander, vanuit een „inlevende verbeelding.”
Een mooi voorbeeld uit de Amerikaanse geschiedenis van iemand die over deze „inlevende verbeelding” beschikte, is de theoloog Roger Williams (ca. 1603-1683). Als de architect van Rhode Island was hij ook de stichter van de eerste kolonie waarin werkelijk godsdienstvrijheid bestond voor iedereen. Over het algemeen bekeken zijn medekolonisten inboorlingen met een mengeling van angst en minachting. Hun beschilderde gezichten en stammenoorlogen wekten angst op. Het land was wild en onherbergzaam, de kennis ervan gering.
Williams wist deze terreur van de angst te doorbreken, door vriendschappen met de indianen te sluiten. Hij slaagde erin hen als mensen te behandelen, en niet als beesten of duivels. Williams respecteerde hun waardigheid. Hij stelde zelfs vast dat veel indianen een ‘christelijker’ leven leidden dan veel van zijn medechristenen. Voor Roger Williams was angst geen goede raadgever.
Reageren? beeldenstorm@refdag.nl