Populariteit van Oranjes groot, maar te wankel voor stabiele toekomst
Het koningshuis is mateloos populair, concludeerden veel commentatoren afgelopen week. In zekere zin is dat ook waar. Toch is dat geen reden om luid te juichen. Populariteit is een kwetsbaar iets.
De cijfers liegen niet. Vrijwel elk opinieonderzoek wees de laatste maanden uit dat de Oranjes hoog scoren op de populariteitsmeter: ver boven de acht op een schaal van tien. „Je moet wel ongekend stijfkoppig zijn, wil je nu nog republikein zijn”, zei een radioverslaggever deze week. Het gebrek aan belangstelling voor republikeinse demonstraties onderstreepte de juistheid van zijn stelling. Zelfs onze nationale mopperaar, Maarten van Rossem, bekend vanwege zijn republikeins gevoelen, kon niet ontkennen dat de koninklijke familie momenteel een breed draagvlak heeft.
Het is zeker positief dat zovelen in ons land voor en op 30 april hun aanhankelijkheid jegens het Oranjehuis hebben betoond. Velen deden dat door hun luid gejuich, anderen door hun stil gebed.
Evenzo is het positief te noemen dat de feestelijkheden deze week zonder noemenswaardige incidenten zijn verlopen. Dat was 33 jaar geleden wel anders. Toen werd de inhuldiging van koningin Beatrix overschaduwd door rellen – zelfs in zo’n erge mate dat gesproken werd van een stadsoorlog. Dan was het dinsdag gezellig, rustig en fijn.
Toch is het maar de vraag of deze populariteit de hooggestemde verwachtingen over de toekomst van ons Oranjehuis rechtvaardigt. Heeft de huidige populariteit van de koninklijke familie uitsluitend te maken met trouw aan Oranje? Of speelde ook mee dat de Nederlandse burger in deze crisistijd toe was aan een groot feest?
Toegegeven, algemeen is er veel waardering uitgesproken voor de regering van koningin Beatrix. In de jaren dat zij op de troon zat, zijn er geen incidenten geweest die ook maar enigszins te vergelijken waren met de problemen gedurende de regeerperiode van haar moeder. Iedereen roemt haar inzet, deskundigheid en toewijding.
Of de nieuwe koning dezelfde lof toegezwaaid zal worden, moet de toekomst uitwijzen. Het algemene oordeel over zijn start is positief. Een reeks van commentatoren constateerde deze week dat hij in de achterliggende jaren is gegroeid. Het imago van Prins Pils is hij kwijt. Hij lijkt klaar te zijn voor ambt en taak. Ongetwijfeld draagt ook het spontane optreden van zijn vrouw, koningin Máxima, in niet-geringe mate bij aan de waardering voor de nieuwe koning.
Maar dat alles is nog geen garantie voor een algemeen gewaardeerd en breed gedragen koningschap. Zijn positie is en blijft kwetsbaar. Eén of twee ongewenste uitspraken of keuzes van de koning of de koningin kunnen een forse deuk slaan in hun aanzien. Om een voorbeeld te noemen: het plan, enkele jaren geleden, van de kroonprins om een vakantievilla in Mozambique te bouwen, veroorzaakte zo veel ophef dat zijn populariteit fors daalde. Bij een deel van de bevolking klonk de vraag of de belastingbetaler wel moest meebetalen aan deze uitspattingen. En in het verlengde daarvan werd de rijkstoelage voor alle leden van het Koninklijk Huis ter discussie gesteld. Zo snel kan het dus gaan.
Populariteit is een kwetsbaar goed. Het is als een granaat die op scherp staat. Eén tik kan het projectiel doen ontploffen. Dan vliegen de scherven van ongenoegen, boosheid en haat in het rond en treffen bijna zeker degene die de het projectiel in handen had. Ieder die onderwerp is van volksgunst kan binnen de kortste keren hard vallen omdat de massa zich tegen hem keert.
Dat is niet nieuw. Dat leert de Bijbelse geschiedenis al. Als Paulus en Barnabas in Lystre komen en daar een kreupele genezen, wil de stadsbevolking hen eren als goden. Paulus wordt gezien als Mercurius, Barnabas als Jupiter. Met grote moeite weet de apostel deze afgodendienst tot bedaren te brengen. En dan? Enkele dagen later stenigen dezelfde mensen Paulus.
Een nog sprekender bewijs dat de volksgunst snel kan vervliegen, is hetgeen gebeurde tijdens en na de intocht in Jeruzalem. De menigte ontving de Heiland als een koning en riep luidkeels: „Hosanna.” Heel kort daarop riepen dezelfde inwoners van Jeruzalem: „Kruis Hem, kruis Hem.” Wanneer bewondering omslaat in teleurstelling kunnen mensen ongekend wreed zijn. Populariteit is vaak de voorhof van afkeer. De drempel die hof en voorhof scheidt, is dikwijls minder dan een handbreed.
Het probleem van onze samenleving is dat persoonlijk imago en populariteit doorslaggevend lijken te zijn voor de acceptatie van ambts- en gezagsdragers. Dat geldt vorsten, presidenten en politici, maar ook kerkelijke ambtsdragers. Hoewel christelijke voorgangers belijden dat het niet om hen gaat, maar om hun Zender, blijkt in de praktijk dat leer en leven ook bij hen nog wel eens niet op één lijn zitten. Lang niet iedere kerkelijke ambtsdrager zal dat etaleren op de wijze waarop de bekende predikant en tijdredenaar prof. G. Wisse dat deed. Wanneer hij ergens sprak, was hij vooraf brandend nieuwsgierig of het kerkgebouw bomvol zat. Als dat niet het geval was, verslechterde zijn humeur merkbaar. Maar ook zij die deze aandrang weten te beheersen, hebben in de praktijk last van de zucht naar populariteit. Trouwens, welk mens is daar vrij van?
Wanneer mensen hun gezag afhankelijk weten van populariteit, is hun positie extra kwetsbaar geworden. Daarom is populariteit een zwakke basis. Wie geroepen is autoriteit te oefenen en er daarbij op uit is om zich populair te maken, kan dat meestal alleen doen door verraad te plegen aan zijn opdracht en ideaal. Niemand kan leidinggeven met alleen het oog gericht op de populariteitscijfers. Gezag dragen betekent (soms) ook impopulaire maatregelen nemen.
Fundamenteel voor dragers van een ambt is dat het ten principale geen eigen keus is om een dergelijke taak op zich te nemen. Dragers van een ambt doen dat in opdracht van een ander, of de Ander. Zij zijn geroepen om tijdens hun ambtsperiode bepaalde taken uit te voeren.
Ambtsdragers in de kerk zijn tot hun bediening gekomen doordat de gemeente hen verkoos en zij mitsdien van God zijn geroepen. Dragers van wereldlijke ambten hebben die taak gekregen omdat zij door het volk (in een democratie) of door een vorst (in een monarchie) daartoe verkozen en benoemd zijn. Terzijde, om die reden spreken we wel van het ambt van een president en minister, maar niet van het ambt van dictator. Die is zetbaas van zichzelf. Van een vorst geldt dat hij niet zelf heeft gekozen om koning te worden, maar dat hij tot het ambt van koning is geroepen omdat hij nu eenmaal is geboren als erfgenaam van de troon.
Wanneer ambtsdragers beseffen altijd in dienst van een ander te staan, zijn ze minder gebrand op populariteit. Het geeft ook een stuk ontspanning. Zij staan er niet voor zichzelf en behoeven zich dus niet zo druk te maken om hun imago. Ze zijn dienend ten opzichte van hun opdrachtgever. Zijn oordeel is bepalend, en niet de volksgunst.
Dat laatste klonk ook door in de rede die koning Willem-Alexander deze week hield. Hij prees zijn moeder omdat zij niet had gevaren op het kompas van vluchtige populariteit. „U hield een stabiele en zuivere koers aan, omdat u wist in een lange traditie te staan.” Waar die traditie op terugvoert, maakte hij even later duidelijk: „De koning bekleedt zijn ambt ten dienste van de gemeenschap. Dat diepgewortelde besef werd al in 1581 door de Staten-Generaal vastgelegd in het Plakkaat van Verlatinge, de geboorteakte van wat later Nederland is geworden.”
Ieder die handelt in opdracht van een ander kan niet alleen ontspannen omgaan met populariteitscijfers, maar heeft ook rugdekking. Een dienaar kan terugvallen op zijn opdrachtgever. Daarom is de belijdenis dat er geen macht is dan van God gegeven niet alleen een legitimatie voor gezagsdragers, maar ook een troost. Er is een onvervangbare steun op de achtergrond. Dat maakt ambtsdragers onafhankelijk van mensengunst. Dat besef was er beslist bij de Vader des Vaderlands. Voor hem leefden de woorden: „Mijn schild ende betrouwen, zijt Gij o God mijn Heer.” Ze klonken deze week ook weer in de Nieuwe Kerk.