Auteur Arie Kok voelt zich verbonden met het Joodse volk
Zijn debuut ligt er: ”Morie”, een verhaal van een Joodse jongen in Nijkerk ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Auteur Arie Kok (45): „Het is een monument voor alle 18.000 Nederlandse kinderen die in de Tweede Wereldoorlog zijn vermoord.”
Morie is een Jood. Kok, uitgever bij Jongbloed en voorzitter Christelijk Literair Overleg, beschrijft hem als een gelovige, besneden Jood. Hij gaat op de sabbat naar de synagoge, speelt als kind Joodse tradities na, houdt met zijn familie de feestdagen en heeft een diepe eerbied voor Hashem – de Naam. Toch heeft hij pas echt door wat het betekent om een Jood te zijn als de Tweede Wereldoorlog uitbreekt. De dan 15-jarige Morie komt voor beslissingen te staan die zelfs volwassenen niet kunnen nemen. Onderduiken of met opgeheven hoofd weggevoerd worden, het onbekende tegemoet?
U bent uw boek gaan schrijven nadat u bij het Israëlische Yad Vashem de plaatsnaam Nijkerk tegenkwam op een monument. Wat betekende dat moment voor u?
„De Joden zijn een bijzonder volk. Een volk waarmee God Zijn verbond gesloten heeft. Een volk ook dat gekwetst, getraumatiseerd en uit ballingschap thuisgekomen is. Bij Yad Vashem kwam de geschiedenis van dit volk ineens heel dichtbij. De Joden hebben in Nijkerk, de plaats waar ik opgegroeid ben, mijn levenspad gekruist. Daar had ik nooit bij stilgestaan.”
Waarom wilde u daar een boek over schrijven?
„Het verhaal van de Holocaust moet verteld blijven worden, omdat de Jodenvernietiging mede in ons land is gebeurd en wij daar verantwoordelijk voor zijn. En ook omdat we iets belangrijks zijn kwijtgeraakt met de verdwijning van Joden uit Nederland. Lees Handelingen 15:21 er maar op na: het heeft een functie dat er synagoges aanwezig zijn in een plaats waar ook christenen samenkomen. Met het verdwijnen van synagoges verliest de kerk haar bron en oorsprong en daarbij het besef dat we ons bescheiden moeten opstellen tegenover de Joden. Eeuwenlang heeft de kerk het Joodse volk niet erkend als verbondsvolk en kijk waar dat ons gebracht heeft: je zou de Holocaust kunnen zien als een poging van een christelijke cultuur om het Joodse volk en daarmee de God van dat volk uit te roeien.”
U schrijft uw boek vanuit een Joods gezichtspunt.
„Ik voel me erg verbonden met het Joodse volk. De Joden lezen dezelfde geschriften als wij en staan daar alleen al qua taal veel dichterbij. Bovendien is het volk van Israël nog steeds het volk van God.
Verder wilde ik de lezers iets van het Jodendom laten zien. Zelfs in maart 1943 vierden de Joden het poerimfeest nog. Waarom deden ze dat, vraag ik me dan af. Viel er dan nog wat te vieren? Maar als een Jood ophoudt met zijn feesten te vieren, dan houdt-ie op met Jood zijn.”
Waarom vindt u het van belang dat lezers iets van het Jodendom leren begrijpen?
„Joden kunnen ons veel over God en de Bijbel leren. Ze hebben bijvoorbeeld een enorm eerbied voor God. Sommige christenen gaan met God om alsof Hij een vriendje is dat achter op de fiets zit. Maar God is veel groter en zelfs duisterder dan wij beseffen. Want waarom zijn juist veel vrome Joodse families vermoord die niet wilden onderduiken omdat ze op God vertrouwden? Hoe kan het dat uitgerekend het uitverkoren volk zo uitgeroeid is? Hoe zit het dan met Gods verbondstrouw? Op zulke vragen heb ik geen antwoord, maar ze maken me heel kritisch ten opzichte van mensen die precies denken te weten wat Gods wil is en hoe Hij mensen leidt. Dat soort vrijmoedigheid kom ik in de Bijbel helemaal niet tegen. In Gods handelen zit een voor ons als beperkte mensen onbegrijpelijke kant.”
Heeft het schrijven van het boek bij u geloofsworstelingen teweeggebracht?
„Het riep wel vragen op, ja. Vragen waarvan ik hoop dat de lezer die zich ook stelt, juist om te voorkomen dat we God heel oppervlakkig overal bij halen.”
U begint uw boek met de beschrijving van een besnijdenis. Heeft dat een reden?
„Met de besnijdenis begint ook het Jood-zijn. Bij dat ritueel wordt een onuitwisbaar teken aangebracht van Gods trouw aan Zijn volk, aan Morie. Dat is essentieel voor het verhaal: het verbond van God met Zijn mensen.”
U sluit uw boek af met Psalm 42. Waarom?
„Tijdens het schrijven van dit boek zat ik te kijken naar een Auschwitzherdenking op televisie. Het was januari 2010 en nat, grijs en winderig. Akelig dus. De bisschoppen en rabbijnen van Polen reciteerden gezamenlijk Psalm 42. Op een gegeven moment kwamen ze bij: „Mij gaat door merg en been de hoon van mijn belagers, want ze zeggen heel de dag: Waar is dan je God?” (Nieuwe Bijbelvertaling, red.) De Joden werden in de kampen niet alleen belaagd met de dood, maar ook met spot: Waar is dan jullie God? Dat greep mij aan. Met Psalm 42 krijgt Auschwitz een andere betekenis. Tegelijkertijd komt in die Psalm de hoop op God naar voren.”
Uw roman eindigt op het moment dat de verschrikkingingen in de kampen nog moeten beginnen.
„Daar heb ik drie redenen voor. De eerste is een literair technische: een boek wordt interessant als er een donderwolk aan de hemel hangt. Dat geeft dreiging en beklemming.
Ten tweede wil ik terughoudend zijn in het vertellen van verhalen die in de kampen en treinen speelden. Elie Wiesel zei ooit: „Als je niet in Auschwitz bent geweest, kun je er beter van afblijven.” Er zijn daar zulke vreselijke dingen gebeurd, daar kunnen we als mensen uit 2013 niet bij. Als er één ding blijkt uit de Holocaust is het dat de mens geneigd is tot alle kwaad. Je hoeft er niet per se bevindelijk gereformeerd voor te zijn om dat te geloven.
Tot slot: mijn doel van het boek was te vertellen hoe Joden uit Nijkerk verdwenen. Had ik het ook over de situatie in de kampen en de treinen gehad, dan zou dat een heel andere dynamiek hebben opgeleverd, een heel andere romanwerkelijkheid.”
Kijkt u nu anders naar uw voormalige woonplaats Nijkerk dan voorheen?
„Ja, dat is vrij neurotisch. Als ik langs de Grote Kerk fiets, denk ik bijvoorbeeld niet meer aan hoe ik daar vroeger met een Bijbel onder de arm naar binnen ging, maar hoe Morie daar gevoetbald zou kunnen hebben.”
Morie heeft echt bestaan. Waarom heeft u juist voor hem gekozen?
„Ik heb ook een ander jongetje als hoofdpersoon overwogen, maar die had nog een zus van 92 in Israël. Morie en zijn directe nabestaanden leven niet meer. Dat maakt het makkelijker om over hem te schrijven. Ik ben in zijn hoofd gekropen om dichter bij de waarheid te komen; om te begrijpen welke motieven, waarden en emoties hem bewogen moeten hebben. Literatuur is wat dat betreft van wezenlijk belang om iets van het leven te begrijpen.”
Hoe is dodenherdenking zaterdag voor u, na het schrijven van ”Morie”?
„Het moment is meer gaan leven. Voorheen was het vooral een geschiedenisverhaal dat herdacht werd, nu is dat verhaal heel dichtbij gekomen. Ik besef dat het echt gebeurd is.”
”Morie” wordt op 8 mei vanaf 19.00 uur gepresenteerd in boekhandel Roodbeen in Nijkerk.
Boekgegevens
Morie, Arie Kok; uitg. Mozaïek, Zoetermeer, 2013; ISBN 978 90 239 9423 7, 214 blz.; € 17,90.