Partijdigheid is zware kritiek op voorzitter
DEN HAAG. Kamervoorzitter Van Miltenburg ligt onder vuur. Kamerleden verwijten haar partijdigheid. Oef, dat is zo ongeveer de zwaarste kritiek op een voorzitter die mogelijk is.
Het was een stevige confrontatie, gisteravond. In een procedureel debatje bakkeleide de Kamer over de vraag hoe het debat met de onder vuur liggende staatssecretaris Weekers (Financiën), na het meireces, vormgegeven zou moeten worden. De voltallige oppositie deed hiertoe een voorstel. De PvdA leek daar niet afwijzend tegenover te staan tegenover. Tot verbijstering van de oppositie vatte Van Miltenburg (VVD) het debat echter samen met de conclusie dat de PvdA tégen was.
Dat bracht CDA-fractievoorzitter Buma tot de pittige kritiek dat de Kamervoorzitter de zaak blijkbaar „in een bepaalde richting probeerde te sturen.” Eenzelfde soort verwijt uitte CU-Kamerlid Voordewind vanmorgen voor BNR Nieuwsradio.
Kritiek op Kamervoorzitters is van alle tijden. Ze zijn te aarzelend of te kordaat, te slap of te sturend. Maar zodra het verwijt van partijdigheid klinkt, rinkelen in Den Haag alarmbellen. Volstrekt onpartijdig zijn, is immers het eerste criterium waaraan een Kamervoorzitter moet voldoen?
Het verwijt van Buma kwam bij Van Miltenburg dan ook hard aan. Enigzins aangeslagen stelde zij dat ze zich „eigenlijk een beetje onheus bejegend” voelde. Om er meteen aan toe te voegen dat zij „haar nederige excuses aanbood” voor het geval de oppositie het toch zo had ervaren.
Met die laatste opmerking lijkt de kou alweer wat uit de lucht. Al zullen Buma en Voordewind met Van Miltenburg nog wel een paar kopjes koffie moeten drinken om de gisteren ontstane krassen echt weg te poetsen.
In die verzoeningsgesprekken zullen zij tegenover Van Miltenburg ongetwijfeld erkennen dat onpartijdig voorzitten een haast onmogelijke taak is. Maar ze zullen ook onderstrepen dat het bij uitstek de opdracht van de Kamervoorzitter is om het de volksvertegenwoordiging mogelijk te maken het kabinet effectief te controleren. En dat het, in dat licht bezien –en om elke schijn van partijdigheid te vermijden– voor een Kamervoorzitter verstandig is om in twijfelgevallen liever de kant van de oppositie dan van de coalitie te kiezen.