Koningsdag
1 Timotheüs 2:1, 2
„Smekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen (…) voor koningen en allen die in hoogheid zijn, opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid.”
Omdat God overheden en vorsten heeft aangesteld tot bewaring van het menselijk geslacht –hoezeer ook velen afwijken van de Goddelijke ordening– moeten wij toch daarom niet dralen om zowel lief te hebben wat van God is, als hun behoud begeren.
Dit is de reden waarom de gelovigen, in welk gebied zij ook leven, niet alleen aan de wetten en aan het bevel der overheden gehoorzaam moeten zijn, maar ook in hun gebeden hun heil aanbevelen aan God. Jeremia gebood de Israëlieten in Jeremia 29:7 te bidden voor de vrede van Babylon, „want in haar vrede zult gij vrede hebben.”
Dit is een algemeen geldige leer, dat wij begeren, dat de door God geordende machten ongedeerd en rustig in stand blijven. Nadat Paulus het nut voor ogen heeft gesteld, voegt hij er voor ons een prikkel aan toe: „Opdat wij een gerust leven leiden.” Want hij somt de vruchten op, die voor ons voortkomen uit een behoorlijk geordend oppergezag.
De eerste is dus een rustig leven. Want de overheden zijn met het zwaard gewapend, opdat zij ons bij de vrede bewaren. Als zij de vermetelheid van slechte mensen niet zouden beteugelen, zou alles vol zijn van roverij en doodslag. Dit is derhalve de manier om de vrede te beschermen, wanneer aan eenieder wordt gegeven wat het zijne is en de gewelddadigheid van hen, die het machtigste zijn, niet ongestraft voortschrijdt.
Johannes Calvijn, predikant te Genève.
(”Schriftverklaringen”, 1556)