Voedselpakketten voor de diaconieadressen
DORDRECHT. Varkensreepjes, Bolletjes. Haring in tomatensaus. Met grote stappen beent Ebe Bruinsma door de PLUS-supermarkt. „Melk is goed voor elk. Roggebrood is goed voor iedereen. En gebak mag er ook weleens bij.”
Zes avonden in de week loopt Ebe Bruinsma (51) rond sluitingstijd binnen bij de PLUS-supermarkten in Dordrecht (Damplein en Stadspolders). Artikelen die ondanks de kortingssticker nog niet verkocht zijn, zijn voor hem. Die gaat hij dezelfde avond nog bezorgen op adressen van mensen die niet rond kunnen komen.
Bruinsma is voorzitter van de Stichting Dordtse Evangelisatie. Vorig jaar kreeg hij er een lintje voor. In het dagelijks leven is hij accountmanager in de voedselsector. „Misschien kan ik er daarom niet tegen als er voedsel in de kliko gaat. Wat wij in Nederland aan voedsel weggooien, daar kan de derde wereld van eten.”
Dagversproducten die in de winkel niet meer verkoopbaar zijn, brengt Bruinsma op adressen die hij doorkrijgt van de diaconie van de hervormde gemeente in Dordrecht en van het Leger des Heils. „Vanavond ga ik, op verzoek van het Leger, boodschappen brengen bij een moeder met vier kinderen. Ze moet nog twee weken wachten op haar uitkering, maar de koelkast is leeg.”
Waarom doet iemand dit, zes avonden per week? „Iedere christen moet de genade die hij ontvangen heeft, delen met anderen. Daar moet je niet vroom over doen, maar je moet nuchter zijn en aanpakken. Voor een ander klaarstaan, zeker als de nood hoog is. Het is voor mij een kleine moeite.”
En dan, typisch Bruinsma, gevouwen handen in de lucht, en daarna twee wijsvingers omhoog: „Van God komt de zegen. Hem zij alle eer.”
Peter Boon, de bedrijfsleider van de PLUS in Stadspolders, geeft Bruinsma alle ruimte: „Als christelijke ondernemer heb je je verantwoordelijkheid voor het voedsel dat niet meer te verkopen is. We kennen Ebe, hebben alle vertrouwen in hem.”
Met zo’n 300 euro aan boodschappen achter in zijn VW Touran stuurt Bruinsma door Dordrecht. Tien bananendozen zitten vol. Stokbroden, croissants, macaroni, kersenflappen, babyvoeding, worstenbroodjes, varkensreepjes, soepgroenten, bami. Alles zit rond de verkoopdatum. „Maar dit is nog goed eetbaar. En ik bezorg de boodschappen zelfs bij de mensen thuis.”
Iedereen lacht naar me, zegt Bruinsma. „Ik voel me gezegend dat ik dit doen mag. De mensen die ik boodschappen breng, weten dat God hier achter zit. Dat heb ik ze zelf gezegd.”
Uitgebreid evangeliseren doet Bruinsma niet. „Tijdens mijn rondes wil ik de vaart erin houden. Maar als je vaak bij dezelfde mensen komt, ontstaat er soms zomaar een kort gesprek. Dat voelt als een knipoog van God. God is trouw aan mensen, ondanks de zooi die de mensen soms van hun leven maken.”
Het eerst adres is een rijtjeswoning. Drie kinderen doen gelijktijdig de deur open. Nee, moeder is niet thuis. Bruinsma schuift twee dozen over de drempel, en zegt: „Gods zegen hoor.” Terwijl de deur dichtgaat, roept het jongste kind: „Ooh, saucijzenbroodjes.”
Op het tweede adres woont een moeder met twee kinderen. Haar man woont tijdelijk elders. Ook hier twee dozen. „Overweldigend”, zegt ze verlegen. „Ik ben er zo dankbaar voor. Dit is echt een wonder, een uitkomst.” Is dit van God? „Dat moet wel. Anders doe je zoiets toch niet.”
In de binnenstad, vlak bij de Grote Kerk, wonen vier alleenstaande moeders, ieder op een klein appartementje van het Leger des Heils. De oudste is 43 jaar, heeft zeven kinderen. De jongste is 20, heeft één kind. Voor Bruinsma komen ze met z’n vieren naar buiten. „Wij zijn trots op hem”, zegt de oudste. „Als Ebe een week overslaat, is mijn koelkast leeg”, zegt de tweede.
Twee dozen worden op de stoep gezet. Vleeswaren. Kant-en-klaarmaaltijden. Zuivelproducten. Veertig eieren. Een Algemeen Dagblad van vanochtend. De vier vrouwen moeten het zelf maar verdelen. „Maar geen ruzie maken.”
De achterbak van de Touran is leeg. Terug naar huis. „Als christen moet je de simpele dingen doen die op je pad komen”, zegt Bruinsma. „Je moet je talenten gebruiken. Ik denk dat ik hiervoor geschapen ben.”
Met gevouwen handen omhoog, en daarna twee vingers in de lucht: „God zou het kunnen gebruiken.”
Dit is deel 2 in de serie Kerk en crisis.