Angst voor terrorisme onder Nederlanders is minder
Nederlanders lijken zich, in tegenstelling tot het eerste decennium van deze eeuw, niet meer zo druk te maken over terreurdreiging. Hoe komt dat en is die gelatenheid terecht?
De aanslagen in de Verenigde Staten op 11 september 2001 schokken de hele wereld. Duizenden mensen vinden de dood in de puinhopen van de Twin Towers.
De Europese Unie roept haar lidstaten niet lang na de verwoestende aanslagen in Amerika op om antiterrorismewetgeving in te voeren en Europees te stroomlijnen. Een stok achter de deur ontbreekt echter. Die stok is er een paar jaar later als terroristen in maart 2004 bijna 200 treinreizigers doden bij bomaanslagen in Madrid. De vrees dat terroristen ook Europa zullen aanvallen, wordt werkelijkheid. Bijna zestig mensen vinden een jaar later de dood bij een serie bomaanslagen in het Londense openbaar vervoer.
Ook in Nederland groeit de angst voor terreuraanslagen. Na de aanslagen in Madrid krijgt Nederland een Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb), de tegenwoordige Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV). „Na Madrid gingen alle alarmbellen rinkelen”, zegt terrorismedeskundige prof. dr. Beatrice de Graaf. „Dat was overigens opmerkelijk, want Nederland had tot die tijd al zo vaak te maken gehad met terroristische aanslagen. Denk aan terreuracties door onder meer Palestijnse commando’s, de groep Revolutionaire Anti-Racistische Actie (RaRa), door de communistische club Rode Jeugd en door allerlei buitenlandse organisaties zoals de IRA of de PKK.”
De oren van de toenmalige regering en de Binnenlandse Veiligheidsdienst stonden er echter niet naar om strafrechtelijke bepalingen over terrorisme vast te leggen. De Graaf: „Justitie was van mening dat het beter was om achter de schermen in actie te komen tegen terrorisme. Die inspanning ging niemand wat aan, zo was de gedachte. Ook het parlement niet of nauwelijks.”
Hoewel dat wat schimmig klinkt, was die houding ook begrijpelijk, meent De Graaf. „Terroristen willen met hun acties doorgaans paniek zaaien en het publiek angst aanjagen. Kabinet en veiligheidsdiensten meenden toentertijd dat openheid over maatregelen tegen terrorisme de bevolking onnodig angst zou inboezemen. Na 2001 is die opvatting snel veranderd, omdat de beelden van de aanlagen in New York via internet en andere media heel de wereld over gingen en de huiskamers binnenkwamen.”
Samir A.
Een openlijke antiterreuractie door de veiligheidsdiensten is bijvoorbeeld de arrestatie van Samir A. in oktober 2003. Hij wordt verdacht van het voorbereiden van een aanslag. In zijn woning vinden veiligheidsdiensten grondstoffen om explosieven te maken. Wegens gebrek aan bewijs slaagt justitie er niet in om Samir A. achter de tralies te krijgen. Dat lukt pas in 2005, na zijn derde arrestatie.
Veiligheid wordt vanaf 2004 hoe langer hoe meer een speerpunt. Mohammed B. vermoordt in november 2004 Theo van Gogh. Een paar dagen later belegeren antiterreureenheden een woning in het Haagse Laakkwartier. In 2005 maakt de helft van de bevolking zich zorgen om de eigen veiligheid. Populistische partijen als de PVV spelen handig op dat onbehaaglijke gevoel in.
„Immigratie werd gecriminaliseerd”, zegt terrorismedeskundige De Graaf. „Stapje voor stapje. Eerst waren immigranten zélf gevaarlijk en crimineel, daarna hun cultuur en toen hun religie. Uiteindelijk zijn alle moslims crimineel en terrorist. Mede door de opkomst van de PVV is die nieuwe benadering in de politiek versterkt.”
De Nederlandse regering neemt tussen 2004 en 2006 een flink pakket aan maatregelen om terreuraanslagen te voorkomen. Zo tuigt ze naast de toenmalige NCTb de zogeheten contraterrorisme Infobox op. Alle informatie van de veiligheids- en politiediensten komt op dat punt bij elkaar en is uitwisselbaar. Daarnaast circuleert een zogeheten ”black list” van verdachte personen of organisaties. Ook mogen telefoontaps bij verdachten worden geplaatst en wordt deelname aan trainingskampen in binnen- of buitenland strafbaar gesteld.
De angst van de bevolking voor terrorisme neemt daarna weer af, stelt De Graaf. „Op grond van opiniepeilingen kunnen we concluderen dat de angst voor terrorisme tussen 2005 en 2007 van 50 procent tot onder de 5 procent daalde.”
Vanaf 2009 volgen enkele niet-jihadistische aanslagen: door Karst T. (Koninginnedag 2009), Tristan van der V. (2011) en een paar maanden later in Noorwegen een anti-islamitische terreurdaad door Anders Breivik (2011). „De daders waren blanke jongemannen en gevaarlijke individuen. Overheids- en veiligheidsdiensten lijken zich nu vooral op dit soort radicaliserende eenlingen te richten. Over de aanslag in Boston van deze week is nog veel onduidelijk, maar de FBI zou er rekening mee houden dat de dader een soortgelijke atypische kwaadwillende eenling kan zijn geweest.”
Is de veronderstelling dat jihadistisch terrorisme daarmee op zijn retour is terecht? Dat is nog maar de vraag, want de NCTV en AIVD maken zich momenteel grote zorgen over jongeren die met een Nederlands paspoort naar Syrië reizen om daar deel te nemen aan de jihad.
Nederland is tot nu toe een grote aanslag zoals in Londen of Madrid bespaard gebleven. Is dat te danken aan een succesvolle inzet van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst? „Dat valt nooit te bewijzen”, aldus De Graaf, „maar er is inderdaad wel veel gedaan. In de periode 2004-2010 is door de veiligheidsdiensten zwaar ingezet op deradicalisering op lokaal niveau. Ze zijn bovendien in gesprek gegaan met de moslimgemeenschap. Ook in moslimkringen groeit het verzet tegen terrorisme. Feit is dat de AIVD de afgelopen jaren veel meer mensen heeft ingezet. Sinds 2004 zijn meer dan 200 verdachten aangehouden voor terroristische misdrijven. Van hen zijn er 29 veroordeeld. Het grootste deel is weer vrij.”
Van verijdelde aanslagen komt echter nooit vast te staan of ze daadwerkelijk zouden zijn uitgevoerd. „Als twee personen via de telefoon hun plannen voor een aanslag bespreken, kunnen ze op basis van dat gesprek al worden vastgezet.”
Knullige acties
Niet alleen de publieke aandacht voor terrorisme is minder geworden, ook de werkwijze van terroristen verandert, stelt De Graaf. „Ze gebruiken andere wapens en middelen. Er zijn meer zogeheten shootings waarbij een terrorist in het wilde weg om zich heen begint te vuren. Ook gebruiken ze kleinere zelf in elkaar gezette (berm)bommen, zoals afgelopen week in Boston het geval leek te zijn.”
De verandering van wapens en middelen en kleinschaligheid is mede een gevolg van effectief contraterrorisme. „Strenge controle op grondstoffen voor zware bommen en op onderdelen voor zware wapens leidt ertoe dat terroristen hun toevlucht moeten nemen tot huis,- tuin- en keukenspullen. Dat leidt tot soms knullige acties van lokale terroristen.”
Tekenend voor de situatie is dat een jihadleider in Jemen zijn volgelingen opriep niet te wachten tot er een gedegen plan op tafel ligt, zoals bij de aanslagen in Amerika in 2011, maar direct in actie te komen in de eigen wijk en buurt. „Ga schieten en rijd in op mensenmenigtes met messen aan de wielen van de auto”, zo luidde zijn advies.
Terreuraanslagen doen zich vooral lokaal voor. Terroristen zijn daarom niet bij uitstek buitenlanders, waarschuwt De Graaf. Ze verwijst naar de internationale database van de National Consortium for the Study of Terrorism And Responses to Terrorism (START) van de Amerikaanse universiteit van Maryland. „Daaruit blijkt dat de meeste aanslagen binnen een straal van 5 kilometer van de verblijfplaats van een terrorist plaatshebben.”
Bovendien zijn de meeste terreurgroepen wereldwijd gezien niet meer dan eendagsvliegen. „Uit Amerikaans onderzoek blijkt dat de meeste netwerken één tot twee jaar bestaan. De groepen die het langer uithouden, zoals de FARC, PKK, ETA en al-Qaida, zijn ook meteen de gevaarlijkste.”
Hoewel de terrorismedreiging in Nederland in de perceptie van burgers afneemt, lijkt de gelatenheid daarover niet terecht. Terrorisme mag zich dan in minder grote en georganiseerde verbanden dan bij de aanslagen in Amerika in 2001 manifesteren, eenmansacties door atypische radicale individuen kunnen net zo verwoestend uitpakken.
Islamitisch geweld vormt niet de enige dreiging
Uit welke hoek dreigt extremistisch geweld in Nederland? Het meest voor de hand liggende antwoord, gebaseerd op de ervaringen van de achterliggende jaren, is: uit islamitische hoek. De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) zet daarom stevig in op onderzoek naar potentiële moslimterroristen. Maar er zijn meer en ook relatief nieuwe gevaren. Een overzicht.
Islamitisch extremisme
Als er één groepering is die in Nederland het icoon is geworden voor islamitische terreur, is het wel de Hofstadgroep. Wat al-Qaida voor het wereldwijde moslimextremisme is, was de Hofstadgroep voor het binnenlandse dreigingsbeeld.
Wás, want van de Hofstadgroep is –in tegenstelling tot al-Qaida– niets meer over; het was zelfs nooit zo’n strak georganiseerd netwerk als vaak wordt gedacht. De losse groep van geradicaliseerde islamitische jongeren beheerste in 2004 en 2005 het nieuws wegens allerlei plannen voor aanslagen, onder meer op de kerncentrale in Borssele. De leden werden opgepakt.
Intussen zijn de meesten van hen weer op vrije voeten, maar van nieuwe terreurplannen is weinig meer vernomen. Een enkeling, zoals Jason W., heeft zelfs openlijk toegegeven dat hij heeft gedwaald. Alleen Samir A., die nog altijd vastzit, zou nog steeds plannen beramen voor aanslagen. Maar een zoveelste onderzoek tegen hem werd vorige week stopgezet wegens gebrek aan bewijs.
Toch wil dat niet zeggen dat islamitische terreuraanslagen in Nederland verleden tijd zijn. Integendeel, vorige maand nog verhoogde de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid het dreigingsniveau voor Nederland van ”beperkt” naar ”substantieel”. De reden daarvoor is dat sommige islamitische jongeren in Nederland radicaliseren en als jihadstrijder naar Syrië vertrekken. Als deze jongeren terugkeren, vormen ze mogelijk ook een gevaar voor de binnenlandse veiligheid.
In tegenstelling tot de Hofstadgroep zijn er ook moslims die meer in individueel verband radicaliseren, maakte de AIVD vorig jaar bekend. Daarom doet de dienst onder meer onderzoek naar dit soort „lone wolves”; eenlingen die op eigen houtje veel schade kunnen aanrichten.
Daarnaast houdt de dienst bewegingen als Sharia4Holland nauwlettend in de gaten, staat in een brief die minister Plasterk vorige maand naar de Kamer stuurde.
Anti-islamitisch extremisme
Vrij nieuw is het onderzoek naar terreurdreiging dat van anti-islamitische groepen uitgaat. Vooral nadat Anders Breivik in Noorwegen dood en verderf zaaide in zijn kruistocht tegen de islam, houdt de AIVD de vinger aan de pols bij potentiële geestverwanten in Nederland. Uit het laatste jaarverslag van de geheime dienst blijkt dat er extra onderzoek is gedaan in deze richting. De AIVD houdt vooral websites en blogs goed in de gaten.
Extremisme tegen het asielbeleid
Relatief nieuw is ook het onderzoek naar extremisten die zich verzetten tegen strenge asielregels in Nederland, zoals de Werkgroep Stop Deportaties. In 2011 groeide het aantal vernielingen en brandstichtingen uit deze –vaak anarchistische– hoek sterk.
Links-extremisme
Links-extremisme is soms gekoppeld aan extremisme tegen het asielbeleid. Soms worden ook andere gelegenheidscoalities gesloten. Volgens de AIVD zijn activisten op het gebied van milieu, antiglobalisering en antifascisme in toenemende mate solidair met elkaar. De dienst gebruikt voor hen de verzamelnaam „anarcho-extremisten”, omdat ze met elkaar gemeen hebben dat ze anarchistisch zijn.
Ook dierenactivisten zijn vaak links en anarchistisch. De AIVD onderscheidt hen van andere links-extremisten. Het blijkt dat extremisten op dit gebied vaak internationaal samenwerken.
Rechts-extremisme
Konden in het verleden vooral rechts-extremisten nogal van zich laten horen, de laatste jaren blijkt dit front af te kalven. Weliswaar deed de AIVD extra onderzoek in de richting van mogelijke geestverwanten van Anders Breivik –die doorgaans ook in het rechts-extremistische kamp te vinden zijn–, maar tot opzienbarende conclusies heeft dat niet geleid.
Moluks extremisme
In de jaren zeventig vormde terrorisme door jonge Molukkers dé grote bedreiging van de maatschappelijke vrede. Die jaren zijn voorbij. Toch heeft de AIVD de achterliggende tijd ook de Molukse gemeenschap in de gaten gehouden. De reden daarvoor is dat de Molukkers er in 2010 in slaagden om de Indonesische president een bezoek aan Nederland af te laten zeggen. Sindsdien hebben Molukse groepen geprobeerd met demonstraties en vlagvertoon de aandacht vast te houden. Echt bedreigend lijkt de AIVD dat echter niet te vinden: het Moluks activisme uit zich vandaag volgens de dienst „vooral als een openbareordeprobleem.”