Onderwijs & opvoeding

Oranjeboekjes na inhuldiging koningin Wilhelmina

De Utrechtse pedagoog prof. dr. J. H. Gunning Wzn. (1859-1951) schreef in 1935 dat vaderlandsliefde „een van die trekken is, die men bij alle volken terugvindt.”

dr. J. Dane

16 April 2013 19:08Gewijzigd op 15 November 2020 03:06
Op de geboortedag van prinses Juliana in 1909 kregen de leerlingen van de openbare lagere school aan de Grote Wittenburgerstraat 39 in Amsterdam vrij. beeld Nationaal Onderwijsmuseum
Op de geboortedag van prinses Juliana in 1909 kregen de leerlingen van de openbare lagere school aan de Grote Wittenburgerstraat 39 in Amsterdam vrij. beeld Nationaal Onderwijsmuseum

Gunnings gewenste opvoeding –waarin liefde en trouw aan het vaderland en het huis Oranje-Nassau een belangrijke plaats innamen– was niet nieuw. Al sinds het kroningsfeest van prinses Wilhelmina in 1898 werden opvoeders een handje geholpen door de auteurs van protestants-christelijke kinderboeken.

Ieder kind heeft een „van nature gevoelig, maar ook geloovig, hartelijk vertrouwend” hart, aldus de indertijd gezaghebbende pedagoog Gunning. Een kind zou daarnaast „een geboren nationalist” zijn. Dit nationaliteitsgevoel zou, in Gunnings woorden, een bestanddeel zijn „van het instinctieve gevoel van saamhorigheid, dat de mensch met vele diersoorten gemeen heeft.”

Professor Gunning had in zijn tijd kritiek op diverse sociaaldemocraten, die soms een anationale en zelfs antinationale houding aannamen; het niet meezingen van het Wilhelmus was hier volgens hem een uitvloeisel van. Gunning richtte in 1935 een dringend oproep aan de Nederlandse ouders en onderwijzers: „Geeft aan ’t Nederlandsche kind wat hem toekomt en onthoudt hem niet: een opvoeding tot waarachtige, reine, onbaatzuchtige vaderlandsliefde, dat is tot dankbaarheid, plichtsbesef, gemeenschapsgevoel, liefde voor en trouw aan Oranje.”

Godsdienstvrijheid

Die oproep werd ondersteund door de vele gelegenheidsboekjes die al sinds de inhuldiging van koningin Wilhelmina verschenen tijdens de vele feesten en herdenkingen rond de leden van het Nederlandse koningshuis. In die boekjes speelden prinsen, prinsessen en vorsten een hoofdrol.

Wat was de inhoud van deze boekjes, die vaak in grote oplagen verschenen en verspreid werden onder de protestants-christelijke schoolkinderen van vooroorlogs Nederland? En hoe nieuw was in 1935 de kritiek van professor Gunning op de socialisten?

In het boekje ”De jeugd van H.M. Koningin Wilhelmina” (de auteur is niet bekend), uitgebracht ter gelegenheid van het kroningsfeest in 1898, wordt benadrukt dat de lezertjes de koningin moeten liefhebben: „Wij moeten onze Koningin vooral liefhebben om de beroemde voorvaderen, van wie zij een nakomelinge is, en die tot zoo rijken zegen voor ons land en volk zijn geweest.”

Prins Willem van Oranje (1533-1584) wordt in het boek opgevoerd als de wegbereider van de godsdienstvrijheid: „Dat uwe ouders den Bijbel in huis hebben, en daarin ongehinderd lezen kunnen; dat wij een vrij en onafhankelijk volk zijn geworden, hebben wij naast den Heere, te danken aan Prins Willem van Oranje, aan zijn zwaard, aan zijn bloed en aan zijn gebed.”

Niet alleen rood

Bij het eeuwfeest van „Neêrlands herstelde Onafhankelijkheid” in 1913 werd de jeugd ertoe opgeroepen vooral trouw te blijven aan het huis Oranje-Nassau. Betsy de Heer, een productief schrijfster over het koningshuis, was hier heel duidelijk over: „Laat nooit een andere kleur je borst sieren, Hollandsche jongens en meisjes! Het ”Rood”, als leus, moet altijd het ”Wit-Blauw” naast zich hebben, denkt er aan, ook als gij man en vrouw geworden zijt…”

J. P. Tazelaar, bestuurslid van de gereformeerde zondagsschoolvereniging Jachin, waarschuwde in hetzelfde jaar als De Heer in zijn herdenkingsboekje ”God redde Nederland” ook voor de socialisten. Om het gevaar van deze goddeloze politieke stroming duidelijk te maken, vergeleek Tazelaar het socialisme met een broertje dat door een zware koorts ernstig ziek was geworden: „De koorts doet hem onrustig heen en weer woelen, de oogen staan wild in het hoofd. Allerlei wartal wordt door hem uitgesproken.” Een schreiende moeder zit bij het ziekbed van haar kind. De medicijnen van de arts brengen uiteindelijk verlichting: „Deze (medicijnen, JD) mochten heilzame invloed hebben, zoodat de dokter in Gods hand het middel was, dat de kranke van den oever des doods teruggebracht werd.” Het koningshuis was het symbolische medicijn dat God Nederland gaf, aldus Tazelaar.

Waar kwam bij De Heer en Tazelaar die aandacht voor het socialisme vandaan? Bij de verkiezingen van 1913 steeg het zetelaantal van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) van voorman Pieter Jelles Troelstra (1860-1930) van 7 naar 18 zetels. Om de angst voor het socialisme te bezweren, brachten de auteurs het huis Oranje-Nassau in stelling.

Middelpunt

De vooroorlogse Oranjeboekjes, uitgedeeld op zondagsscholen en protestants-christelijke scholen, waren onderdeel van een calvinistisch offensief dat al in de laatste decennia van de negentiende eeuw door de liberalen was ingezet. Door de verstedelijking, industrialisering, individualisering en modernisering dreigde, in de ogen van de liberale elite, de toenmalige samenleving uit elkaar te vallen.

Het koningshuis werd ingezet om de nationale eenheid te waarborgen. De liberaal B. D. H. Tellegen (1823-1885) verwoordde dit als volgt: „Terwijl alles afwisselt en voorbijgaat, blijft er in het Huis van Oranje een boven alles uitstekend middelpunt, dat aan de natie steeds hare eenheid herinnert en op den strijd der partijen, die levensvoorwaarde van den vrijen staat, temperend werkt.”

Deugdzaam feest

In protestants-christelijke kring was men het hartgrondig eens met Tellegens opvatting. De protestants-christelijke voormannen keken echter wel met argusogen naar Koninginnedag, een modern feest dat door de liberalen was geïntroduceerd. Dit volkse, kermisachtige Oranjefeest –met als belangrijkste kenmerken gejoel, dans en drank– beantwoordde niet aan de traditionele herdenking van de Oranjes. Protestants-christelijke Oranjeverenigingen zorgden er al snel voor dat Koninginnedag ook kon uitgroeien tot een deugdzaam kinderfeest waarop Oranjeboekjes werden uitgedeeld.

Deze boekjes dienden de historische en hedendaagse band tussen het Koningshuis en het Nederlandse volk aan te kweken en te bestendigen. Daarnaast functioneerde de werkjes als een waarschuwing tegen atheïsme en antimonarchisme. De verhalen hadden verder ook een religieuze en morele voorbeeldfunctie: de historische en hedendaagse leden van het huis Oranje-Nassau waren de ideale gelovigen aan wie de Nederlandse jeugd zich kon spiegelen.

Dat dit ideaalbeeld niet altijd overeenkwam met de werkelijkheid, was voor de auteurs en uitgevers van de Oranjeboekjes kennelijk geen onoverkomelijk bezwaar.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer