Vrees en blijdschap
Mattheüs 28:8
„En haastelijk uitgaande van het graf, met vreze en grote blijdschap, liepen zij henen om hetzelve Zijn discipelen te boodschappen.”
Volgens de evangelist Markus vluchtten de vrouwen van het graf met vrees en grote blijdschap. Hun harten waren met zulke tegenstrijdige hartstochten vervuld! Geen wonder: de majesteit, glans en heerlijkheid van de hemelgezant, bij alles wat zij onverwacht aanschouwden, verbaasden hun gemoed. En de vrees doet alsnog hun ledematen trillen. Maar toen zij dat onuitsprekelijk zalige woord hoorden: „Hij leeft”, gaf dat zo veel stof van zielenblijdschap dat zowel verbazing als ontzetting hun beving.
Hoewel er nog wellicht twijfelingen of worstelingen tussen vrees en blijdschap overblijven, zij gaan, zij ijlen voort, om deze boodschap de discipelen te verkondigen. Als op vleugelen van bereidwilligheid voortgedreven sporen zij elkaar aan, om niet te vertoeven, maar zich voort te maken om die heuglijke boodschap de discipelen te verkondigen. Zij zijn als de Godvrezende herders bij Jezus’ geboorte, die niet aarzelden om, op de verkondiging van de engel, zich in de nacht naar Bethlehem te spoeden.
Hun hart en mond zijn vervuld van hetgeen ze gezien en gehoord hebben. Mocht dan alles wat zij verhaalden eerst bij de discipelen van Jezus geen ingang vinden, nog even! En zij allen zullen geloven dat Jezus leeft!
D. A. Detmar, predikant te Ede (”Enige eenvoudige Godvruchtige oefeningen”, 1828)