Burn-out door ‘slavendrijver’ Facebook
Steeds meer jongeren lopen een burn-out op door sociale media als Facebook. Dat nieuws bracht Radio 1 maandagmiddag. Maar klopt het ook?
Je kunt je er alles bij voorstellen. Een vlotte twintiger, afgestudeerd in iets met economie, net bezig met z’n derde baan en volop aan het netwerken. Twitter en Facebook natuurlijk, maar daarnaast nog een rij andere digitale sociale bezigheden. Daar raakt je hoofd van op hol, vooral als je denkt dat je alles moet bijhouden om vandaag de dag écht mee te tellen. Die cursus die je net gedaan hebt, meld je natuurlijk op LinkedIn, want dat verhoogt je status. En je weblog moet minstens drie keer in de week wat nieuws bieden, anders verlies je volgers.
Maar als die sociale media helaas niet brengen wat ze beloven, ligt een burn-out op de loer. „Om je heen heb je het idee dat iedereen een leuke baan heeft, iedereen heeft een mooi huis en iedereen kan drie keer per jaar op vakantie – waarom lukt mij dat nu niet?” klaagde Marjolein op de radio.
Als journalist ben je altijd benieuwd waar zo’n verhaal vandaan komt en op welk onderzoek het gebaseerd is. Dat laat ik nu in het midden, behalve dat het grotendeels een opgewarmde prak was. Alleen het verband met sociale media dook pas vorige maand op. Het deed me denken aan het gemak waarmee vorig jaar iedereen sprak over Facebookrellen en zelfs over een Facebookmoord. Intussen zijn er ook al Facebookdepressies en in dat rijtje past nu eveneens de Facebookburn-out.
Wat opvalt in het verhaal van Marjolein is dat ze een grote druk ervaart om te presteren omdat ze het net zo leuk wil hebben als al die anderen uit haar sociale netwerk. Wat ze niet beseft, is dat die anderen het eigenlijk helemaal niet zo leuk hebben, maar dat ze dat zéggen. Dat gebeurt trouwens niet alleen op Facebook maar ook in kantines, op verjaardagen en bij recepties. Het verschil met Facebook is dat je het ‘bewijst’ met foto’s: met wapperende haren achterop een motor, met je glimmende kinderen op de schommel, met een sorbet bij een strandpaviljoen of een foto van een blitse babykamer. En dan is Facebook ineens een superetalage waarin iedereen zijn beste beentje voorzet. Want wie vertelt er nu op Facebook dat je een 3 voor wiskunde hebt, dat de kleine net alles ondergespuugd heeft, dat de energierekening weer tegenviel of dat je baas je de mantel heeft uitgeveegd? Je kijkt wel uit, want iedereen leest mee.
Daarmee heeft Facebook trekjes in zich van een ego-laddercompetitie waarbij mensen vooral kijken naar wie er hoger staat. Opnieuw: dat is helemaal niet uniek voor Facebook. Personeelsmanagers herkennen dit als carrièredrang, bij jongeren spreken we over groepsdruk en ook in kerkelijke kring komt zo’n mechanisme –helaas– voor. Nieuw is wel dat sociale media hier een technisch hulpmiddel voor bieden in de vorm van een tijdlijn, die tegelijkertijd dit gedrag weer versterkt.
Slavendrijver
Heel inzichtgevend in dit verband is een boek van de Delftse hoogleraar christelijke filosofie dr. M. J. de Vries dat vorige week verscheen. In zijn boek gaat De Vries slechts zijdelings in op Facebook. Hij dringt vooral door tot een diepere laag: hoe komt het toch dat techniek, dus niet alleen media, ons zo gemakkelijk in haar greep krijgt? Techniek is niet zo neutraal als velen denken maar heeft iets dwangmatigs in zich. Veel hedendaagse techniek heeft het karakter van een afgod, waarvoor zowel christenen als niet-christenen buigen. Zo’n afgod is een slavendrijver en dan verbaast het niet als iemand een burn-out oploopt.
De grote meerwaarde van ”Technologie, overal om ons heen” is dat het een lastig, filosofisch onderwerp zeer toegankelijk maakt voor een breed publiek. De Vries spaart christenen niet. Lees wat hij schrijft over auto’s op het kerkplein. „Het lijkt soms of de hang naar luxe in de gereformeerde gezindte nog sterker aanwezig is dan elders.” Hij roept ertoe op om radicale keuzes te maken: „Er zijn ten diepste maar twee motieven om techniek te gebruiken, zoals Kaïn of zoals Abel.” Dat is een goede uitspraak voor een plakgeeltje, om boven aan je beeldscherm of op je dashboard te plakken, maar ook op de vaatwasser, de badkamerspiegel of de infuuspomp.
Toch waakt hij ervoor om techniek te verfoeien, integendeel. Techniek is ook onderdeel van Gods „tegenoffensief”, bijvoorbeeld in de bouw van de ark en van de tabernakel. De Vries roept wel op tot grondige bezinning vooraf, zoals in zijn voorbeeld van de beamer in de kerk. Als je die beschouwt als een technisch hulpmiddel lijkt er geen principieel verschil met een geluidsinstallatie of de verwarming van het gebouw. Maar als bij gebruik ervan blijkt dat jongeren op de catechisatie de Bijbelboeken niet meer kennen, dat kerkgangers erdoor afgeleid worden en dat de preek meer een lerend betoog wordt dan een indringende bediening der verzoening, dan is zo’n beamer allerminst onschuldig. Wie zich daar niet voortdurend op bezint, kan beter terughoudend zijn, stelt De Vries. Dat advies geldt natuurlijk ook andere vormen van techniek in de gemeente, zoals kerktelefonie of het gebruik van sociale media.
Een nadeel van zo’n handzaam boekje is dat sommige onderwerpen onderbelicht moeten blijven. Dat sociale media het wereldbeeld van de mens sterk beïnvloeden via de nieuwsvoorziening, bijvoorbeeld. De hoogleraar vindt ook dat reformatorische christenen en scholen internetgebruik te kritiekloos omarmen. De adviezen in zijn laatste hoofdstuk zijn zeker waardevol. Je hoeft niet te sympathiseren met Heart Cry of een predikant als John Piper om het helemaal met De Vries eens te zijn: laten christenen niet menen dat ze vrijblijvend van twee walletjes kunnen blijven eten, twee goden kunnen dienen. Techniekgebruik kan niet losgemaakt worden van ons gehele geloofsleven, schrijft hij.
Zonder daar iets op af te dingen, vraagt ook die stelling om verdere uitwerking. Dat geldt zeker voor een jonge generatie die tussen twee werelden schakelt en voor wie dat geloofsleven geen vanzelfsprekendheid is of zo onbereikbaar lijkt. Dat neemt niet weg dat dit boekje ook een aanrader is voor de bovenbouw van het reformatorische voortgezet onderwijs.
”Technologie, overal om ons heen”, M. J. de Vries; uitg. Groen, Heerenveen, 2013; ISBN 978 90 8897 060 3; 163 blz.; € 12,50.
De auteur is adjunct-hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad en lector nieuwe media aan Driestar Hogeschool. Reageren? welbeschouwd@refdag.nl