Naar Galilea
Mattheüs 28:7
„En gaat haastelijk heen, en zegt Zijn discipelen dat Hij opgestaan is van de doden; en ziet, Hij gaat u voor naar Galilea, daar zult gij Hem zien. Zie, ik heb het ulieden gezegd.”
Volgens wat Markus heeft aangetekend, voegt de engel bij hun last nog de nadrukkelijke woorden: Zegt het „ook Petrus.” Wat een oneindige goedheid en vergevende liefde Gods lag in dat bevel opgesloten; niemand toch onder de zo bedrukte jongeren des Heeren had meer behoefte aan die verkwikkende troostwoorden dan de voorbarige, diep gevallen, maar nu berouwvol wenende Petrus.
Zo handelt de Heere met Zijn volk niet naar hun zonden. Zo vergeldt Hij hun niet naar hun overtredingen. Hoe zalig is het een God te dienen, Die zelfs de overtredingen van Zijn volk niet gedenkt. „Wie is een God gelijk Gij”, roept de kerk uit, „Die de ongerechtigheid vergeeft?” „Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, ontfermt Zich de Heere over degenen, die Hem vrezen. Want Hij weet wat maaksel wij zijn, gedachtig zijnde, dat wij stof zijn.”
„Ziet”, zegt de engel, „Hij gaat u voor naar Galilea; daar zult gij Hem zien.” Meermalen had Jezus Zijn discipelen voorspeld dat wanneer Hij uit de doden zou opstaan, Hij Zich dan in Galilea levend aan hen zou vertonen. Het woord ”voorgaan” is ontleend aan een herder die zijn schapen voorgaat; zo zou ook nu de liefderijke Jezus met deze vrouwen en met Zijn jongeren handelen: Hij zou hun voorgaan, zoals Hij hun dit had beloofd; niet naar Jeruzalem, dat moordtoneel, maar naar Galilea, daar zouden zij Hem zien.
D. A. Detmar, predikant te Ede (”Enige eenvoudige Godvruchtige oefeningen”, 1828)