De geschiedenis van het Duitse Haren ligt grotendeels in het water
In het Duitse Haren zie je heel wat Nederlandse namen. Wandelend of fietsend langs het water zou je haast denken dat je helemaal niet in het buitenland bent. Toch is het allemaal heel Duits.
De kerk van Haren lijkt de argeloze bezoeker voor de gek te houden. Bij de ingang lijkt het een bescheiden kerkje onder een kleine toren. Echt iets waar je in deze streek het bordje ”reformiert” naast de deur verwacht.
Maar aan de andere kant van het gebouw zie je dat de kerk een grote koepel heeft. Op dat moment weet de bezoeker dat hij in een rooms-katholiek bolwerk is. De grote dom –meer dan 50 meter hoog– domineert het zicht op Haren van kilometers afstand.
Emsland was tot de Tweede Wereldoorlog vrijwel volledig rooms. Pas toen na 1945 grote groepen mensen uit andere delen van Duitsland aankwamen, verschenen hier en daar protestantse kerken.
Er is dus wel een luthers kerkje in Haren. Maar dat is klein, vrij nieuw en staat aan de rand van het centrum, tegenover de brandweerkazerne. Ieder zijn plaats.
De dom van Haren bewijst de grootheid van de stad in het verleden. Langs de rivier de Ems ontwikkelde zich een bloeiende scheepsbouw. Door de eeuwen heen werden hier honderden schepen gebouwd. Tot in de jaren zestig gingen hier de nieuwe vaartuigen te water.
Toen kwam de klad erin. De zeereuzen waren te groot voor de relatief smalle Ems. Daar hielp geen baggeren aan. In de haven van Haren wordt nu hooguit nog wat reparatiearbeid gedaan. Het grote dokwerk is voorbij.
Administratief geldt Haren trouwens nog als een grote zeehavenstad. Meer dan 260 Duitse zeeschepen staan hier ingeschreven, en zo’n 50 binnenschepen. Dat maakt Haren tot de op twee na grootste rederijstad van het land.
De enige manier om nog iets van de bloeiende scheepsbouw mee te krijgen, is een bezoek aan het scheepvaartmuseum. Dat huist in een gerestaureerd sluiswachtershuis aan het Haren-Rütenbrockkanaal. Aan de wal liggen enkele schepen die vroeger in Haren zijn gebouwd.
De grote trots is de Helene. En terecht. Het vaartuig is even elegant als zijn naam. Het is een kopie van een zeilschip dat in 1890 voor de grote vaart werd vervaardigd. De oude Helene is meermalen de Atlantische Oceaan overgestoken en uiteindelijk verkocht in Brazilië. Een nagemaakt exemplaar ligt klaar om bezoekers te ontvangen. Of bruidsparen, die zich er graag op laten fotograferen. De Helene ziet er rank uit, maar kan toch 220 ton vervoeren.
De vrijwilligers in het scheepsvaartmuseum zijn allemaal oud-varenslieden. Sommigen zijn zelfs bereid van Platduits op Nederlands over te stappen. Varensgasten uit deze grensstreek beheersen het Nederlands vaak beter dan het Hoogduits.
Het grootste stuk geschiedenis van Haren ligt dan misschien in het water, ook op het droge gebeurde er het een en ander. Het Mühlenmuseum vertelt over de landbouw. Een originele molen uit 1825 is de afgelopen decennia gerestaureerd. De bijgebouwen en de boerderij zijn recent gebouwd, geheel in oude vakwerkstijl. Op de deel van de boerderij kunnen liefhebbers in het huwelijk treden of andere plechtigheden houden. De velden rond de molen bieden jaarlijks ruimte aan diverse feesten. Indrukwekkende molenmodellen staan op de zolder van de boerderij. Meerdere types molens zijn in het klein nagebouwd en komen na de inworp van een muntstuk daadwerkelijk in beweging. Zo kan oud en jong precies zien wat het verschil is tussen een wind- en een watermolen. Het blijft altijd verwonderlijk op welk hoog niveau mensen eeuwen geleden al techniek hebben toegepast.
Opvallend is dat in beide musea hier en daar wandteksten te vinden zijn die spreken van godsvertrouwen. ”Gott ist min Leitsmann”, is een spreuk die door de Harense scheepvaart eeuwenlang als motto is gebruikt. Het bewijst de afhankelijkheid die men in deze streek vanouds van God heeft ervaren.
Waar je ook binnenstapt in Haren, vrijwel overal zie je ”der Harske Püntker”. Winkels en instellingen in de omgeving gebruiken dit tekeningetje van een oude Harense bootsman als herkenningsteken. Ziet er gezellig uit.
Emsland –waarvan Haren deel uitmaakt– is een van de weinige gedeelten van Duitsland waar volop kan worden gefietst. Het landschap is er vlak en langs rivieren en kanalen is het aangenaam voor tweewielers. Er zijn routes uitgezet die gezamenlijk 2200 kilometer beslaan. Voldoende om iedereen zijn weg te doen vinden.
>>heimatverein-haren.de >>duitsland-fietsparadijs.nl >>emsland.com
Dankern en Düneburg
Emsland is een nat gebied. Water heeft daarom een belangrijke plaats in het toerisme rond Haren. In recreatiepark Schloss Dankern (schloss-dankern.nl) ligt een grote waterplas, vlak bij kasteel Dankern uit 1680. Verder is hier een grote overdekte speeltuin.
Iets verderop is vakantiepark Gut Düneburg, midden in een kleine, fraai aangelegde golfbaan. Op het park staan ruime vakantiehuizen, vrijstaand zowel als twee-onder-een-kap. Vanuit Nederland worden die onder meer verhuurd door Novasol (novasol.nl).
Bevrijding maakte moeras tot bouwland
De westelijke streek van Emsland bestond tot na de Tweede Wereldoorlog uit grotendeels ondoordringbaar moeras. Hier ging je alleen wonen als je elders was uitgeboerd. Turfsteken was hard werken voor een dunne boterham. Eeuwenlang was het hier doffe armoede. Het Moormuseum in Geeste biedt daarvoor voldoende bewijzen.
Tot de bevrijding na de Tweede Wereldoorlog. Die bracht ook voor Emsland een nieuw begin. Verschillende lijntjes kwamen bij toen elkaar. Ten eerste claimde Nederland een groot stuk van Duitsland als terugbetaling. In Den Haag waren er zelfs plannen om 20.000 vierkante kilometer van Duitsland in te lijven (ter vergelijking: Nederland telt momenteel zelf 40.000 vierkante kilometer).
Emsland hoorde erbij in de Haagse annexatieplannen. De Duitsers deden toch niets met dat moerasland. En dit prikkelde de jonge Bondsrepubliek om wél wat met het gebied te doen.
Maar er was nog een factor om Emsland te benutten, en dat was de dringende behoefte aan landbouwgebied voor de voedselvoorziening. In een drooggelegd moeras willen heel wat aardappels en groenten groeien, zo valt nog altijd te zien.
Het werd een megaproject. Misschien nog het best te vergelijken met ons Deltaplan of de inpoldering van Flevoland. Een land dat helemaal opnieuw moest worden opgebouwd, zou daar normaal gesproken geen geld voor hebben gehad. Maar hier bood het Marshallplan uitkomst.
Door het Marshallgeld uit Amerika werd het mogelijk de cultivering van het moeras grootschalig aan te pakken. De turfwinning die tot dan toe met het schopje gebeurde, ging vanaf die tijd met reusachtige machines. In het schitterende Moormuseum staan enkele van die machines van de firma Ottomeyer. Ook is er behoorlijk wat filmmateriaal uit die tijd.
Even belangrijk als turfsteken was natuurlijk de afwatering. Sloten en vaarten werden aangelegd. Met puin en zand werden wegen gemaakt.
En waar wegen zijn, kunnen mensen leven en werken. Overal ontstonden dorpen. In het midden van die dorpen kwam steevast een kerk. Ook bij wie zonder achtergrondkennis door deze streek rijdt, moet het op zeker moment opvallen dat er vrijwel alleen nieuwbouwkerken staan. De boerderijen stammen tevens van na de oorlog. Wel heeft de verzakking van de zwakke ondergrond in deze gebouwen de nodige sporen nagelaten.
De ontwikkeling van Emsland bood ook ruimte aan nieuwe bewoners. Zo’n 10.000 van hen kwamen uit de groep van ”Vertriebenen”; Duitssprekenden die in Oost-Europa niet meer welkom waren. Zij vonden hier een nieuw bestaan.
Vanuit het Moormuseum loopt een wandelroute van 7 kilometer door het voormalige moeras naar het Erdöl-Erdgas Museum in Twist. Het pad is bedoeld als een ‘ervaringsroute’ (”Erlebnispfad”), om zelf te kunnen zien op welke wijze je door turfsteken energie uit de grond kunt halen. Langs de route door het huidige natuurgebied staan diverse informatiebordjes.
De voormalige moerasgebieden liggen deels in het graafschap Bentheim. Dat is de Duitse ‘hap’ onder Coevorden. De veengebieden sluiten naadloos aan bij de Nederlandse moerassen rond Barger-Compascuum, waar het museum Veenpark huist.