„Overleg dominee en organist gewenst”
Predikanten zouden opgewekt moeten worden ook onbekende psalmen op te geven. Dan kon wel eens blijken dat de gemeente verrassend goed zingt, zegt ds. C. Hogchem uit Barneveld. De hymnoloog dr. J. Smelik vindt overleg tussen kerkenraad en organisten van groot belang.
Beiden gaven afgelopen zaterdag in Amersfoort een reactie op het onderzoek van dr. J. Polder naar 1500 psalmbriefjes. Het resultaat daarvan staat in het januari/februarinummer van ”Kerk en Muziek”, het contactorgaan van de Vereniging Organisten Gereformeerde Gemeenten (VOGG). Uit het onderzoek blijkt dat de helft van het aantal verzen in het psalmboek van 1773 nooit of vrijwel nooit wordt gezongen. Een kwart van de verzen uit het psalmboek wordt in driekwart van de gevallen gezongen, aldus Polder.
Zowel voor ds. Hogchem als voor dr. Smelik zijn de uitkomsten geen verrassing. Ds. Hogchem deed reeds als 17-jarige organist een vergelijkbaar onderzoek, op kleinere schaal, maar met in grote lijnen dezelfde uitkomst. Stelliger liet dr. Smelik, die voor zijn promotieonderzoek een database met 25.000 psalmen en liederen samenstelde, zich uit. „Eigenlijk is er niets veranderd. De Psalmen 119, 89 en 25 zijn altijd al populair geweest. Het onderzoek bevestigt een bestaande praktijk die al eeuwenlang aanwezig is. De titel van het onderzoek kan beter zijn: ”Het oude liedje.” Oudvaders, als ze al een psalm aanhalen, citeren zonder uitzondering een bekende, stelde ds. Hogchem vast.
In het VOGG-onderzoek wordt aandacht gevraagd voor de onbekende psalmen. Polder heeft diverse aanbevelingen gedaan, zoals het ritmisch zingen van bepaalde melodieën, of het wijzigen van moeilijk lopende teksten. Ds. Hogchem stemde „van harte” in met de aanbeveling van Polder ook onbekende psalmen te laten zingen. Hij keerde zich echter tegen „operatieve voorstellen” als het ritmisch zingen van bepaalde melodieën of het wijzigen van berijmingen. „Ik durf de stelling aan dat dit de zangfrequentie van de verzen nauwelijks zal verhogen. Op zichzelf kan ritmisch zingen muzikaal heel mooi zijn. Maar ik geloof dat er in de gemeenten geen draagvlak voor is. Laten we het dan ook vooral niet doen. Heeft de psalmberijming van 1773 zo veel verbetering gebracht in het vaker zingen van onbekende psalmen? Laten we proberen de psalmen die we weinig zingen, meer te gaan zingen. En laten we het in de eredienst houden bij het psalmboek dat de Heere Zelf gegeven heeft, en waarin in elke psalm Christus is te vinden”, aldus ds. Hogchem.
Dr. Smelik, van gereformeerd vrijgemaakten huize, kon niet zonder meer zeggen of een andere berijming leidt tot het zingen van meer onbekende psalmen. „Misschien wel, misschien niet. Sinds we in mijn eigen kerkgemeenschap een andere berijming hebben, zingen we bepaalde psalmen die vroeger niet gezongen werden.” Overigens benadrukte Smelik dat ritmisch zingen wel implicaties heeft voor de berijming, en andersom. Niet alle berijmde psalmen van 1773 zijn geschikt om ritmisch te zingen, de berijmers zijn ervan uitgegaan dat het niet gebeurde, aldus Smelik.
Een ander idee is systematisch het hele psalmboek door te nemen op een vast moment in of voor de dienst. Smelik: „Tot in de negentiende eeuw was het in een groot aantal gemeenten het gebruik om op een vast tijdstip van Psalm 1 tot en met Psalm 150 te zingen. Men zong dan per keer tot er het woord Pauze stond.” Ook in de eredienst bij Calvijn werd het hele psalmboek gezongen, zei Smelik. „Men zong twintig tot dertig coupletten per dienst, er waren twee diensten op zondag en één op woensdag. Dan was het psalmboek in een halfjaar uit.” Daarop kreeg ds. Hogchem de vraag voorgelegd of de huidige gemeenten nog staan in de traditie van de reformator. Ds. Hogchem: „We moeten natuurlijk tijd en wijze weten. In die tijd moest men de psalmen leren, veel mensen konden niet lezen. Dat zijn elementen die tegenwoordig niet meer opgaan. Ik ben ervoor dat onbekende psalmen bekend worden, en wat mij betreft leg je het accent bij de predikanten. Zij moeten opgewekt worden een onbekende psalm op te geven.”
Het kiezen van een vast moment in de dienst vindt ds. Hogchem bezwaarlijk, omdat het dan kan gebeuren dat de psalm die aan de beurt is niets met de preek te maken heeft. „Een eerste vereiste is dat predikanten de psalmen kennen, en ook de moeite nemen onbekende psalmen op te zoeken en op te geven.” Als dat gebeurt, kon wel eens blijken dat de gemeente verrassend zingt, zei de Barneveldse predikant, die er tevens op wees dat alleen de Heilige Geest een nieuw lied in het hart kan geven. „De Heere geve dat de woorden zaken worden in het hart. De Heilige Geest maakt het oude lied tot een nieuw lied, en geeft er zo veel kracht aan dat juist de psalmen innig geliefd worden bij het kerkvolk.”
Volgens Smelik moet er niet alleen aandacht zijn voor het zingen van bepaalde verzen in het psalmboek. „Ook de functie van het lied in de eredienst in bredere zin dient doordacht te worden. De eerste vraag is niet: Moeten we alle 150 psalmen zingen, maar laten we liederen ook liederen zijn zoals ze bedoeld zijn?” Daarmee doelde de hymnoloog bijvoorbeeld op het zingen van de verzen in de gegeven volgorde, en niet hier en daar een los vers. „Als je psalmen in hun geheel zingt, blijkt dat ze makkelijker inpasbaar zijn in de diensten. Zoek je één versje uit, dan moet je meer op een aspect letten.” Smelik vindt ook dat er meer overleg tussen organisten en predikanten moet zijn. Met een knipoog naar de naam van de VOGG-onderzoeker bepleitte hij een ”Poldermodel” in de gemeenten.
Ook de psalmenlijsten van de basisscholen geven een handvat om alle psalmen aan de orde te laten komen, reageerde de Rijssense organist Dick Sanderman vanuit de zaal. In Rijssen is er een jaarlijks overleg tussen kerkenraad, organisten en basisscholen. En, zei een ander, ook het gezin heeft een taak. „Ouders moeten de kinderen de psalmen aanleren”.