Doopsgezinden: van stellige vrijzinnigheid naar postmodern zoekgeloof
AMSTERDAM – Doopsgezinde opvattingen hebben zich ontwikkeld van stellige vrijzinnigheid naar een postmodern zoekgeloof. Dat betoogt prof. Hijme Stoffels in een speciale bundel van Doopsgezinde Bijdragen (uitg. Verloren, Hilversum) die gewijd is aan de doopsgezinde identiteit.
Prof. Stoffels (Vrije Universiteit) onderzocht persoonlijke belijdenissen van doopsgezinden. Wie belijdenis doet in doopsgezinde kring, stelt zelf een formulering op. Uit het onderzoek van Stoffels blijkt dat doopsgezinde geloofsopvattingen over het algemeen weinig orthodoxe inhouden laten zien. Jezus is een groot voorbeeld, de deugdzame mens bij uitstek, de Bijbel is een oud en wijs mensenboek dat niet letterlijk genomen moet worden.
Het belangrijkste motief om belijdenis af te leggen is de grote geloofsvrijheid, waarbij de stem van het eigen geweten belangrijker is dan voorgeschreven dogma’s. Doopsgezinden stellen zich na de Tweede Wereldoorlog opener op en zetten zich minder sterk af tegen andere kerken en stromingen dan voor de oorlog. Aarzelingen en twijfels over God en Bijbelse waarheden sluipen belijdenissen binnen.
In de jaren vijftig van de vorige eeuw probeerde de studiegroep Geloven en Werken Christus opnieuw onder de aandacht te brengen als de verlossende Zoon van God. Deze richting is echter door een minderheid overgenomen. Pogingen van de doopsgezinde theoloog S. Voolstra en anderen om via geloofsopvoeding het verlichte en vrijzinnige doperdom plaats te laten maken voor opvattingen van oorspronkelijke radicale dopers strandden eveneens. „Vrijzinnige geloofsopvattingen bleven het meest gangbaar in de broederschap”, aldus de doopsgezinde docent Van Wijk.
De Bijbel was wel belangrijk in de geloofsoverdracht, maar het gezag ervan was verre van eenduidig. Van Wijks concludeert dat de doopsgezinde identiteit zich vooral kenmerkte door de doop voor volwassenen, individuele geloofsvrijheid en een op de Bijbel en praktische ethiek georiënteerde levenswijze.
De doperse geloofstraditie of het doperdom is volgens Auke F. de Jong een eigen traditie, onderscheiden van de rooms-katholieke en reformatorische. Kenmerkend voor de zestiende-eeuwse dopers was het begrip ”restitutie”, terugkeer naar de nieuwtestamentische gemeente. De Reformatie wilde volgens De Jong geen radicale breuk met het kerkelijk verleden, maar een hervorming van de kerk. Uitspraken van kerkvaders en concilies bleven gezaghebbend.
Vroege dopers kozen de apostolische gemeente als baken en beschouwden institutionele kerken (rooms-katholiek en reformatorisch) als vervallen. Het verval van de kerk was volgens dopers al snel na de apostolische tijd begonnen met de invoering van de kinderdoop, met als gevolg dwang en geweld in geloofszaken.
Volgens De Jong zijn de dopers nog consequenter in het reformatorische sola scriptura dan de reformatorische kerken. Dopers benadrukken de werking van de Geest in het lezen van de Bijbel. Zij vinden dat de reformatorische kerken de Geest opsluiten in het Woord, waardoor er geen sprake is van een vrije, dynamische zelfstandigheid van de Geest. „In de reformatorische visie wordt de Geest ondergeschikt aan het geschreven, uitwendige Woord. In de doperse visie maakt de openbaring van God een dubbele beweging: Hij schenkt ons zijn Woord en geeft ons de mogelijkheid zijn Woord te begrijpen, doordat hij ons bevrijdt door de Geest.”
Volgens De Jong is openbaring een samenspel tussen Woord en Geest. Hier ligt de grond voor het typisch dopers afwijzen van menselijk gezag en autoriteit. „De Geest verlicht iedere gelovige zonder bemiddeling van het instituut kerk of de clerus. Het gezag in de gemeente ligt bij de Geest die het Woord opent, en bij het Woord dat door de Geest geopend is. Geest en Woord (Christus) zijn gelijkwaardig. Dit samenspel van Geest en Woord maakt mogelijk dat de gemeente onafhankelijk is van de traditie.”
In de rooms-katholieke traditie is volgens De Jong de Geest alleen geschonken aan de clerus. Typisch dopers is echter dat iedere gelovige de Schrift kan verstaan onder leiding van de Heilige Geest. De mens beschikt niet over de waarheid, maar de waarheid moet ons altijd weer opnieuw geschonken worden. „De waarheid is noch van het instituut kerk, noch ligt zij van kaft tot kaft in de Bijbel besloten, zoals op de grond van reformatorische leer gedacht wordt.”
Kenmerkend voor de doperse traditie zijn het discipelschap en de gemeente als broederschap. De gemeente is het bondgenootschap van hen die het verbond met God (de doop) hebben gesloten. Geen kerkelijke hiërarchie of belijdenis bindt de gemeente, alleen de Geest heeft gezag over mensen en niet de dienaren. Dopers benadrukken de vrijheid tegenover de staat en verwijten de volks- en staatskerk dat zij mensen onvrijwillig inlijven.