Prof. dr. H. van den Belt: Voorzichtig met beroep op verleden
GRONINGEN – De relatie tussen gevestigde kerken en meer evangelische of baptistische gemeenten is niet zelden gespannen. De wortels van die spanning gaan ver terug, zo maakte prof. dr. H. van den Belt maandag duidelijk. „Maar we moeten altijd voorzichtig zijn met een beroep op de kerkgeschiedenis.”
De bijzonder hoogleraar gereformeerde godgeleerdheid aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU) gaf in Groningen het eerste van zes colleges over ”De gereformeerde en radicale reformaties”. De colleges worden gegeven in het kader van de permanente educatie voor predikanten binnen de Protestantse Kerk in Nederland (PKN).
Bijna alle deelnemers –meest predikanten uit de noordelijke provincies– bleken te maken te hebben met tegenstellingen tussen de klassieke protestantse traditie enerzijds en de meer uitgesproken (radicale) traditie anderzijds. Een belangrijk verschil tussen de radicale en de gewone reformatie uit de zestiende eeuw is dat de eerste bijna nooit door de overheid beschermd werd en de laatste wel.
De radicale reformatie kan onderverdeeld worden in een doperse, een spiritualistische en een antitrinitarische variant, zo schetste de hoogleraar. Servet is de bekendste vertegenwoordiger van de derde stroming, de tweede beriep zich vaak op een inwendig spreken van de Heilige Geest los van de Bijbel. Maar de „meest interessante voor actuele vragen” en de „minst radicaal radicale” is de doperse stroming, aldus prof. Van den Belt.
Toch moet ook hier de lijn volgens hem niet te snel naar het heden getrokken worden: „Het is de vraag in hoeverre we de stromingen die nu radicaal zijn kunnen verbinden aan de groepen van toen. De echte nazaten, zoals de amish en de doopsgezinden, zijn meestal niet evangelisch.”
Hedendaagse baptisten en evangelischen zijn vaak pas later en „meer van binnenuit” voortgekomen uit de hoofdstroom van de reformatie van Luther en Calvijn, dan dat ze herleid kunnen worden tot de allereerste radicale groepen die tegenover hen stonden, zo stelde de hoogleraar. „De relatie is gecompliceerd. We moeten daarom altijd alert zijn met onze verwijzingen naar de kerkgeschiedenis in hedendaagse discussies.”
Prof. Van den Belt wees er verder op dat het gevestigde protestantisme de radicale reformatie „als een jeugdtrauma” met zich meedraagt. „De gebeurtenissen uit de eerste jaren, zoals het drama in de stad Münster, zorgden voor een theologische huiver voor radicalisering en een angst voor het verwijt dat protestanten niet gezagsgetrouw zouden zijn.”
De kerkhistoricus moet daarom opponenten bewust „laten uitpraten” en niet voortijdig veroordelen, zo stelde prof. Van den Belt: „Zeker de dopersen, die vaak heel veel geleden hebben voor hun overtuigingen.”
Op het programma van het college stond ook een lezing van oude teksten. Het martelarenboek ”Offer des Heeren” uit 1562 beschrijft diverse getuigenissen van martelaren uit de doperse geschiedenis, waaronder van een zekere Elisabeth die in Leeuwarden in een zak werd verdronken door de inquisitie. De getuigenissen zijn zingbaar en worden door de amish nog steeds gebruikt in de liturgie.
De voormalige monnik Michael Sattler (1490-1527) werd, samen met zijn vrouw, na een verhoor eveneens ter dood gebracht. Hij vond de reformator Zwingli niet radicaal genoeg, werd verbannen uit Zürich en schreef de belijdenis van Schleitheim, ook wel ”broederlijke vereniging” genoemd, waarin zeven voor de dopersen belangrijke punten werden behandeld: doop, ban, broodbreking, wereldmijding, ambtsleer, overheid en eedzwering.
Opvallend in het document is de strikte hantering van het sola scriptura en het zoeken naar een directe aansluiting bij Jezus, aldus prof. Van de Belt: „De vraag is hoe men dat bedoelt. Kun je er helemaal mee terug naar de eerste christenen van het Nieuwe Testament of mag de Vroege Kerk ook meeklinken in de hermeneutiek?” Dopersen wilden het eerste, een volledige ”restitutio”, „zoals je een computer herstart”, aldus de hoogleraar.
De gewone protestantse reformatie wilde echter alleen een ”reformatio”: men was wel kritisch, maar wilde de aansluiting bij het goede en waardevolle van de traditie niet verliezen.
Het onderscheid speelt nog steeds een rol, zo stelde de inleider. „Ook de emerging church wil, zoals ze zegt, weer Jezus volgen ”in het wild” en niet in de ”dierentuin” van de kerk. Helemaal terug naar het begin. Het is de vraag of dat kan.”