Toerusting: meer kwaad dan goed?
Vandaag wil ik u deelgenoot maken van de lotgevallen van een beginnend student, we noemen hem Jan. Jan studeert biologie. Hij is daar enkele maanden geleden mee begonnen en hij ervaart sinds enige tijd moeite om zijn houding te bepalen. Met name als het gaat over de evolutiebiologie krijgt hij dingen te horen die haaks staan op wat hij van huis uit heeft meegekregen. Dat zit hem dwars en hij besluit om in gesprek te gaan met de docent die voor dit vak verantwoordelijk is. Hij doet dat met lood in de schoenen omdat hij bang is niet als serieuze gesprekspartner te worden gezien. Toch wil hij een discussie aangaan.
Van tevoren heeft Jan zich terdege voorbereid door nog eens wat boekwerken door te nemen waarin allerlei wetenschappelijke argumenten tegen de evolutiegedachte worden aangevoerd. De inhoud van de boeken is voor hem overtuigend genoeg om de stap tot een gesprek te wagen.
Een geschikt moment voor dat gesprek komt als de docent de fossielen behandelt en hun betekenis voor de bepaling van de ouderdom van de aardlagen waarin ze worden aangetroffen. Eenvoudige organismen liggen in diepere lagen dan meer ingewikkelde en zo kun je een stamboom van het leven reconstrueren waarmee vele miljoenen jaren zijn gemoeid, aldus kort samengevat de uiteenzetting zoals die door de docent wordt gegeven.
Zondvloed
Nu heeft Jan gelezen dat de aardlagen met hun fossielen ook goed kunnen worden verklaard door de zondvloed, een uitleg die hem veel meer aanspreekt. Dat punt brengt hij in de discussie met de docent naar voren. „Maar waarom denk je dat er zo’n wereldwijde watervloed is geweest?” zo luidt de reactie van de docent. Jan zou nu natuurlijk kunnen zeggen: „Omdat dat in de Bijbel staat”, maar hij heeft inmiddels al wel geleerd dat je daarmee in een wetenschappelijke discussie niet veel verder komt. Voor een zinvol gesprek met de docent moet hij met andere argumenten komen.
Die andere argumenten denkt Jan gevonden te hebben in een boek dat hij onlangs heeft gelezen. Onder alle volkeren over de hele wereld en in alle godsdiensten is er een verhaal over een grote watervloed die in een ver verleden bijna de hele mensheid heeft uitgeroeid, en hoe kun je dit anders verklaren dan door aan te nemen dat de hele wereldbevolking afstamt van het kleine aantal mensen dat deze ramp heeft overleefd?
De docent geeft Jan volkomen gelijk. Inderdaad stamt de gehele huidige wereldbevolking af van een kleine groep mensen die zich vanuit het raakpunt van Afrika en Azië geleidelijk over de gehele aardbol heeft verbreid. Daarover hoeft er tussen hen beiden geen enkel verschil van mening te bestaan.
Bewijsvoering
„Maar”, zo vervolgt de docent, „misschien woonden er ten tijde van die vloed alleen mensen in het Midden-Oosten en dan zou een kleinere overstroming ook al voldoende zijn geweest om zo goed als iedereen te doen verdrinken. Vanuit de waarneming dat er over de gehele wereld verhalen zijn over een grote vloed, kun je niet achterhalen welk scenario het aannemelijkst is: een wereldwijde vloed die een over de gehele aarde verspreide mensheid uitroeit of een kleinschaliger vloed die een bevolking met een nog beperkt woongebied treft.”
Met de Bijbelse gegevens in het achterhoofd kies je uiteraard voor de eerste mogelijkheid, maar het ging Jan nu juist om argumenten vanuit de wetenschap. Die dacht hij gevonden te hebben in het door hem gelezen boek, maar nu wordt hem verteld dat de daarin besproken feiten ook op een andere manier kunnen worden verklaard. Had de schrijver van dat boek zelf niet kunnen bedenken dat zijn bewijsvoering voor een wereldwijde vloed zo gemakkelijk te weerleggen zou zijn?
Jan troost zich met de gedachte dat de wijde verbreiding van het zondvloedverhaal dan weliswaar geen afdoende bewijs is voor een wereldwijde vloed maar deze in ieder geval ook niet weerspreekt. Ook heeft hij geleerd dat je op grond van waarnemingen of van literatuurstudie niet te snel conclusies moet trekken, zeker niet als die conclusies in je kraam te pas komen, en dat is voor een beginnend wetenschapper een goede les.
Koude kermis
Met dit verhaal wil ik aandacht vragen voor een probleem dat mij al geruime tijd dwarszit. Dat er een controverse is tussen geloof en wetenschap op het gebied van de wordingsgeschiedenis rond onze aarde, valt niet te ontkennen. Het is goed om jonge mensen te helpen bij het vinden van een weg hierin. Een goede toerusting is voor iedereen die zich wil oriënteren op dit gebied nuttig, maar met name voor hen die in hun studie te maken krijgen met deze materie is een goede voorlichting van wezenlijk belang.
Wat mij nu zo bedroeft, is mijn waarneming dat de literatuur waarin wordt geclaimd dat op wetenschappelijke gronden een jonge aarde van hooguit enkele tienduizenden jaren waarschijnlijker is dan een van vele miljoenen jaren, doorgaans tekortschiet indien zij wordt getoetst aan de voor wetenschappelijke literatuur gebruikelijke normen.
Los van feitelijke onjuistheden, zie ik ook verwijzingen naar sterk verouderde bronnen. Het gevolg is dat wie meent na bestudering hiervan in een discussie goed beslagen ten ijs te komen, van een koude kermis thuiskomt.
Bovenstaand verhaal over de fictieve Jan laat zien dat toerusting die niet kan waarmaken wat zij belooft, meer kwaad doet dan goed.
De auteur is hoogleraar klinische pathologie aan het UMC St Radboud te Nijmegen. Reageren? goedbekeken@refdag.nl