Cultuur & boeken

Albert Camus, filosoof van het absurde

Het leven is absurd, maar dat maakt het nog niet zinloos om daarin je weg te vinden en de strijd met het kwaad aan te binden. Dat was de overtuiging van de Franse schrijver en filosoof Albert Camus (1913-1960), die honderd jaar geleden werd geboren.

Klaas van der Zwaag
3 April 2013 08:08Gewijzigd op 15 November 2020 02:49
Albert Camus (1913-1960). Foto Wikimedia
Albert Camus (1913-1960). Foto Wikimedia

Albert Camus kwam op 7 november 1913 in Frans-Algerije ter wereld. Zijn vader sneuvelde in de loopgraven in de Eerste Wereldoorlog toen Albert 1 jaar was. Albert studeerde filosofie in Algiers en ging als journalist werken. Hij week uit naar Frankrijk uit protest tegen het ontbreken van een vrije en kritische journalistiek. Camus werkte bij Paris-Soir en werd na de Duitse invasie actief in het verzet, onder meer als hoofdredacteur van de illegale krant Le Combat.

Camus leerde in Parijs Jean Paul Sartre kennen. Zij vonden elkaar in het beoefenen van kritische, geëngageerde journalistiek. Ze werden na de oorlog woordvoerders van het bevrijde Frankrijk en verwoordden als journalisten hun linkse ideeën in hun eigen bladen. In 1952 had er een openlijke breuk tussen beide denkers plaats. Camus verfoeide het geflirt van Sartre met het communisme en vond alle totalitaire regimes een gruwel.

Absurde

Camus heeft een veelzijdig oeuvre opgebouwd, bestaande uit romans, verhalen en filosofische essays. Hij staat vooral bekend als de filosoof van het absurde. Onder het absurde verstond hij het leven zonder een hogere zin, zonder God of een absoluut systeem van zingeving. Er is geen hoop op, geen troost van een hiernamaals: dit leven met de dood voor ogen is het enige leven dat we hebben. Daardoor is ook ons kennen bepaald: de mens kan nooit tot de kern van de dingen doordringen. Het verlangen naar eenheid en absolute kennis blijft steeds onvervuld.

Als het leven geen zin heeft, zou zelfmoord de enige oplossing zijn. Voor Camus is zelfmoord dan ook de enige filosofische vraag. „Er bestaat maar één werkelijk ernstig filosofisch probleem: de zelfmoord”, zo schrijft hij in het befaamde ”De mythe van Sisyfus” (1942). „Oordelen of het leven wel of niet de moeite waard is geleefd te worden, is antwoord geven op de fundamentele vraag van de filosofie.”

Maar Camus wijst deze optie af en wil vasthouden aan de confrontatie met de absurditeit van het leven. Het christendom is voor hem geen optie. Wie in een hiernamaals gelooft, verzaakt volgens hem de aarde. De mens kan wel „besluiten een absurde wereld te aanvaarden, en daar kracht uit putten, te weigeren om te hopen en hardnekkig te getuigen van een leven zonder troost.”

In ”De mythe van Sisyfus” zet hij het lot van de mens uiteen zoals Sisyfus door de goden was veroordeeld tot het voortdurend omhoogduwen van een rotsblok naar de top van een berg, vanwaar het dan vanzelf weer naar beneden rolde. „De strijd op zichzelf tegen de top is voldoende om het hart van een mens te vullen. We moeten ons Sisyfus als een gelukkig mens voorstellen.”

Opstand

Niet je bij de situatie neerleggen, maar –zo goed en kwaad als het kan– zin verlenen aan een leven zonder zin en orde. Daarvan getuigt zijn beroemdste roman ”De pest” (1947), waarin de gelovige priester Paneloux zij aan zij met de ongelovige arts Rieux strijdt tegen de pest in de Algerijnse stad Oran. Het is een poging om het absurde te bestrijden zodat de mens zelfs te bewonderen is in de strijd tegen het kwaad. Maar ook dan heeft het lijden geen hogere zin. De mens moet de dingen nemen zoals ze zijn, onontkoombaar en per definitie zinloos, al is het verzet ertegen niet zinloos.

Camus heeft zich ontwikkeld tot een sociaal bewogen denker die niet kon berusten in het kwaad en de ellende van de wereld. Daarvan getuigt zijn boek ”De mens in opstand” (1951), waarin de opstand tegen God en de aardse machten centraal staat; deze willen volgens Camus de mens zijn vrijheid ontnemen. Hij gaat in op de revoluties, de cultuurhistorische achtergronden ervan door de eeuwen heen en vraagt hoe het komt dat de totale vrijheid altijd weer in massale slachtpartijen eindigt.

Revolutie berust op het geloof dat de geschiedenis een zin heeft en zich ontwikkelt naar een of andere ideale samenleving. Alle totalitaire regimes houden de mythe in stand dat de samenleving op weg is naar het beloofde land. Evenals het christelijke geloof getuigt deze visie volgens Camus van levensgevaarlijk fanatisme, een geringschatting van het heden waarin we leven. Totalitaire regimes brengen miljoenen mensen om het leven met het argument dat het doel alle middelen heiligt. „Maar wie heiligt het doel?” vraagt Camus. Grote rechtvaardigende verhalen wantrouwt hij en wijst hij af. „De tijd van de ideologieën is voorbij”, zei hij al in 1957, lang en breed voor het ontstaan van het postmodernisme.

Tegenover de revolutie stelt Camus de opstand, het verzet van de mens tegen zijn ”condition humaine”, tegen de zinloze ziekte, ellende, oorlog en dood, kortom tegen alles wat geluk en vrede in het leven tegenhoudt. Camus ziet de mens geschapen voor geluk en harmonie met de natuur en medemens, en daarom getuigen veel scènes in zijn boeken van zon, zee en onbezorgde vriendschap, ”het denken van het Zuiden”, zoals hij dat in Algiers leerde kennen.

Daartegenover staat ”het denken van het Noorden”, bovenwerelds, duister en vol mysterie. Zijn boekje ”De val” (1956), een toespeling op de zondeval, speelt zich in het duistere en mistroostige Amsterdam af waar hij ooit twee dagen was –zijn enige bezoek in Nederland– en dat hij nota bene als het decor van de hel gebruikt. Een rechter ondervraagt zijn gast, wat een toespeling is op het laatste oordeel.

Innerlijk vervreemd

Camus behoort tot de vertolkers van het moderne levensklimaat na de Tweede Wereldoorlog. Hij heeft ook de pijn van de moderne innerlijke leegte doorvoeld, zoals verwoord in zijn roman ”De vreemdeling” (1942), dit jaar opnieuw uitgegeven (De Bezige Bij, Amsterdam). De hoofdpersoon Meursault ervaart op beslissende levensmomenten niets, laat geen traan om de dood van zijn moeder naar wier begrafenis hij gaat, bedrijft de liefde zonder enige hartstocht en schiet zonder enig gevoel een Arabier neer op het strand die hem met een mes bedreigt. Het kost hem het leven, maar hij heeft nergens spijt van; hij is iemand die geen rekening houdt met welke maatschappelijke conventie dan ook.

Het boek maakte echter grote indruk op de naoorlogse generatie: er werden 7 miljoen exemplaren van verkocht. Het verbeeldt de moderne mens die een schreeuw uit in het lege universum en alleen de echo hoort, waarna het stil wordt.

Het leven van Meursault heeft geen zin. Het is niet op een doel gericht, het ontrolt zich, blindelings, automatisch. Het is het beeld van de moderne mens die zappend door het leven gaat, die in de relativiteit leeft, zonder absoluutheid. Het leven kan des te beter geleefd worden omdat het geen zin heeft. Men moet het absolute niet zoeken. Bij Meursault, prototype van de moderne mens, komen deze vragen zelfs niet meer op.

Camus heeft zichzelf ook beschouwd als een vreemdeling, tevergeefs het contact met het leven zoekend, lichamelijk levenslang kampend met de gevolgen van longtuberculose. Erkenning van zijn levenswerk kwam in 1957 toen hij de Nobelprijs voor literatuur ontving. Op 4 januari 1960 kwam Camus om bij een auto-ongeluk op reis van zijn huis in de Provence (Lourmarin) naar Parijs. In zijn bagage vond men het treinkaartje dat hij niet gebruikte omdat hij met zijn uitgever Gallimard kon meerijden. Zijn plotselinge dood wordt wel eens gezien als illustratie van zijn absurde levensfilosofie.

Van God los?

Camus’ bewogenheid met het leed in de wereld en zijn voortdurende worsteling met christelijke thema’s wekten bij sommigen de hoop dat hij christen zou worden. Dat gebeurde niet. Camus was atheïst, maar niet omdat hij niet in God kon geloven. Hij wilde het niet, omdat hij het oneerlijk vond, zo heeft de theoloog Frits de Lange eens opgemerkt. Hij kende het christendom eigenlijk alleen als een vorm van ontsnapping, een vlucht uit de menselijke conditie. Wie eerlijk wil leven, moet zonder illusies willen leven, meende Camus.

Het woord atheïst zei Camus in ieder geval zelf niets. „Ik geloof niet aan God én ik ben geen atheïst.” Hij bleef zijn leven lang geïnteresseerd in de verhouding tussen het christelijke en het Griekse denken, die hij onverenigbaar achtte. Zijn dissertatie ging over een vergelijking tussen Plotinus (het Griekse denken) en Augustinus (het christelijk denken): christelijke metafysica en neoplatonisme. In het christendom worden de zin van het leven en het lot van de mens bepaald door één ondoorgrondelijke God, bij de Grieken gaat het uiteindelijk om de vraag of de mens zijn noodlot durft tarten.

Voor Camus gaat het erom te willen leven in het aangezicht van het absurde. Camus: „Het absurde ontstaat uit de confrontatie van de zoekende mens die vraagt en de wereld die op een onredelijke wijze zwijgt.” Grond en doeleinde mogen ontbreken, toch smaakt de mens het geluk en ervaart hij goedheid en schoonheid, juist in de kleine dingen. Het mensenleven is misschien des te leefbaarder naarmate het zinlozer is. Dat wil zeggen: niet belast met een ideaal dat het leven weliswaar verheft, maar ook verraadt.

Camus beschrijft de mens met zijn hoop en lijden in een keiharde wereld zonder aanknopingspunten voor een bovenaards geluk. Camus verwijt de christenen dat hun individuele hoop hen doet falen in sociale ethiek en engagement. In een voordracht voor de dominicanen zei hij eens: „Ik deel met u de walging voor het boze, maar ik deel uw hoop niet en ik zal blijven strijden tegen een wereld waarin kinderen lijden en sterven.”

In mijn middelbareschooltijd werden de werken van Sartre en Camus verslonden, mede door de (toen nog uitgebreide!) Franse literatuurlijsten. Ze speelden in op het levensgevoel van de jaren zestig en zeventig, de hoogtijdagen van het existentialisme, de verheerlijking van vrijheid en opstand tegen het burgerlijk gezag.

Is het leven absurd? Van Tertullianus komt de befaamde uitspraak „Ik geloof omdat het absurd is” (credo quia absurdum est). De verlossing in Jezus Christus staat immers haaks op de menselijke rede. Het werk van Camus verwoordt het huidige levensgevoel van de moderne mens scherp. Daarom is het goed om er kennis van te nemen, omdat hij expliciet maakt wat voor velen een stilzwijgende vooronderstelling is.

Er is echter geen reden om ons boven Camus te verheffen, als er in ons leven geen sprake is van persoonlijk vertrouwen in God. Camus heeft eens gezegd: „De absurde mens is het tegendeel van de verzoende mens.” Zonder het leven uit deze verzoening, leeft de mens in hetzelfde lege absurde universum als Camus, ja, is des te minder te verontschuldigen omdat hem de uitweg hieruit is bekendgemaakt. Hij is dan als Sisyfus die op de top van een berg weer met zijn rots naar beneden rolt. Tertullianus had gelijk: het geloof is het enige antwoord op het absurde.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer