Spotlight: Lessen uit de geschiedenis van het onderwijs
Je hoort het vaak van mensen boven de veertig, en soms denk je het zelf ook. Vroeger was het Nederlandse onderwijs veel beter dan nu. Toen leerde je nog iets op school. Maar tegenwoordig...
Juist voor mensen die zo denken is het geweldig om te bladeren in het boek ”De canon van het onderwijs”. Je ontdekt allerlei interessante wetenswaardigheden, maar je merkt dat je –in het voorbijgaan– ook je eigen beelden moet bijstellen. Vroeger was helemaal niet alles beter. Integendeel.
Neem het feit dat zesjarige kinderen tegenwoordig binnen een paar maanden leren lezen, terwijl datzelfde proces vroeger jaren kon duren. Dat heeft toch alles te maken met betere methoden.
Van de zeventiende tot de negentiende eeuw leerden kinderen het alfabet met het zogenaamde ”Haneboek” – een boek waarin voorin een haantje stond afgebeeld dat de jeugd moest aansporen tot vroeg opstaan en ijverig aan het werk te gaan. Het bevatte voornamelijk afbeeldingen van letters en de cijfers in allerlei varianten, en aan het eind wat oefenteksten zoals het Onze Vader, de geloofsartikelen en de Tien Geboden.
Dat is natuurlijk heel anders dan de manier waarop wij allemaal hebben leren lezen. Niet aan de hand van moeilijke teksten met veel abstracte begrippen, maar aan de hand van eenvoudige verhaaltjes die uitgaan van de kinderlijke belevingswereld. En, nog belangrijker, wij leerden het woordje ”kind” niet lezen als kaa-ie-en-dee (door de afzonderlijke letters te spellen) maar als k-i-n-d (door te luisteren naar de klank van die letters). Soms ging het niet eens via losse letters, maar via woorden.
”De canon van het onderwijs” laat mooi zien welke inhoudelijke ontwikkelingen er in de loop van de eeuwen hebben plaatsgevonden. De kennis van talen, filosofie en geschiedenis –eeuwenlang de basis onder alle wetenschap– verloor gestaag aan status, terwijl toegepaste kennis en praktische vaardigheden steeds meer status kregen. Zo heette de landbouwhogeschool in Wageningen ooit een middelbare school te zijn – en nu is het een universiteit.
Ook de vorm van het onderwijs is veranderd. Eerst waren er enorme klassen waar een onderwijzer de leerlingen een voor een bij zich riep en intussen met garde en plak het gezag probeerde te handhaven. Daarna kwamen er nieuwe idealen, deed het klassikale onderwijs zijn intrede en kwam er steeds meer afkeer van lijfstraffen. En vandaag ligt er, vergeleken met vroeger tijden, een zwaar accent op persoonlijke vorming en ontwikkeling, met bijpassende werkvormen.
Heel typerend is het hoofdstukje dat auteur Emma Los aan het schoolgebouw wijdt. Tot aan de negentiende eeuw kregen kinderen les in ruimtes die toevallig beschikbaar waren: een kerk, een boerenschuur, een pakhuis of zelfs een zolder in een woonhuis. Daarna kwamen de schoolgebouwen waarin alle kinderen bij elkaar in één ruimte zaten, met diverse onderwijzers en kwekelingen tegelijk voor de klas. Bankjes en tafels zaten aan elkaar vast, strak in het gelid, vastgeklonken aan de vloer.
Pas vanaf het eind van de negentiende eeuw kwamen leerlingen van dezelfde leeftijd met elkaar in afzonderlijke klaslokalen terecht. En leerlingen van vandaag „hebben de beschikking over individuele werkplekken, leerpleinen met daaraan lokalen en werkruimtes, computerlokalen, documentatiecentra, aula’s met een podium voor optredens.”
De vele hoofdstukjes in ”De canon van het onderwijs” zijn heel feitelijk en zakelijk geschreven, soms iets te weinig smeuïg, maar door de veelheid aan interessante onderwerpen met bijbehorende illustraties blijft het boek uiterst aantrekkelijk om te bekijken en te lezen. Het gaat over leerplicht en schoolstrijd, over de invoering van de schoolarts en de schoolopziener, over gebouwen en methoden, over het verschil tussen jongens en meisjes, over de visie op kinderen en jongeren, over alle mogelijke vormen van onderwijs – van Latijnse en Franse school tot moedermavo, ambachtsschool en atheneum.
Alleen lijkt het in dit verhaal soms een beetje alsof we er in de loop van de eeuwen alleen maar op vooruitgaan, en dat is de vraag. Natuurlijk zijn de accenten in de loop van de tijd verschoven en de vormen aangepast, maar als we íéts van de geschiedenis kunnen leren is het toch wel dat de inhoudelijke discussies in wezen nauwelijks veranderen. Maar dat inzicht kan de goede lezer gelukkig ook uit ”De canon van het onderwijs” opdiepen.
Altijd weer gaat het over de verhouding tussen levensbeschouwing en onderwijs, tussen kennis en vaardigheden, tussen liefde en discipline. Zo bleef het onderwijs de eeuwen door inzet van politieke en kerkelijke strijd. En al in de zeventiende en de achttiende eeuw hadden Nederlandse ouders de naam dat ze te lief waren voor hun kinderen en ze te veel ontzagen, zodat de school de opvoeding ter hand moest nemen.
Ook de grootte van de scholen en de klassen en de rol van de onderwijzer is de eeuwen door een onderwerp van debat gebleven. Nog altijd rijzen er kwesties rond de ”pedagogische tik” die opvoeders al dan niet mogen uitdelen, rond de identiteit van scholen, rond de inhoudelijke invulling van de diverse vakken.
Wie wil meepraten over overheidssubsidies, Cito-toetsen, onderwijsinspectie en noem maar op, doet er dus goed aan dit boek te lezen en zo enig inzicht in de traditie te krijgen. Discussies over onderwijs zijn, zo blijkt, van alle tijden. Wat er op school gebeurt, is een afspiegeling van wat mensen belangrijk vinden, wat ze hun kinderen willen meegeven. Als de maatschappij verandert, verandert de school mee.
Maar het is niet onverschillig in welke richting die ontwikkeling gaat. We hebben nu computers in plaats van traditie, en het spreekt niet vanzelf dat dat in alle opzichten een vooruitgang is. Maar op dat punt doet ”De canon van het onderwijs” er het zwijgen toe.
”De canon van het onderwijs”, Emma Los; uitg. Boom, Amsterdam, 2013; ISBN 978 94 6105 773 0; 254 blz.; € 17,50.