Pastoraat rond Goede Vrijdag en Pasen
De Heere Jezus heet de goede Herder (Joh. 10:11). Dat Bijbelse beeld heeft het geestelijke leven en de pastorale zorg van de kerk door de eeuwen heen diep gestempeld. Waar komt deze aantrekkingkracht vandaan? We kunnen dat verduidelijken aan de hand van enkele momenten uit de pastorale zorg van de goede Herder rond Goede Vrijdag en Pasen.
Op verschillende manieren licht in de geschiedenis rond deze heilsfeiten de relatie van Christus tot Zijn kudde op. We denken allereerst aan de hof van Gethsémané. De Heere Jezus zegt in de rede over de goede Herder dat deze bereid is Zijn leven te geven voor de schapen (Joh. 10:11vv.). In de hof van Gethsémané wordt duidelijk dat het uur nu is aangebroken dat dit werkelijk gaat gebeuren. Hij herinnert aan een woord uit de profetie van Zacharia (13:7) en zegt dan tegen Zijn discipelen: „Gij zult allen aan Mij geërgerd worden in deze nacht, want er is geschreven: Ik zal de Herder slaan, en de schapen der kudde zullen verstrooid worden. Maar nadat Ik zal opgestaan zijn, zal Ik u voorgaan naar Galilea” (Matth. 26:31vv.).
Eerlijk pastoraat
Het beeld dat dit Bijbelwoord oproept is dat van een oosterse herder die het voor zijn kudde opneemt tegen bandieten of roofdieren en strijdend voor zijn kudde sterft. Op het moment dat de herder bezwijkt, vluchten de schapen in paniek alle kanten op. Maar bij de schapen van de grote Herder gaat het niet alleen maar om angst als ze bij Zijn arrestatie in de hof wegvluchten. De Heere Jezus legt in grote pastorale eerlijkheid bloot wat er werkelijk speelt in hun hart: ergernis. Dat is in de Bijbel een uiterst geladen woord. Het betekent dat zij het lijden dat de Heere Jezus tegemoet gaat niet kunnen vatten (verblinding). Ze gaan aan Hem twijfelen en keren zich van Hem af (verzet). Het dieptepunt van de ergernis in die nacht is de verloochening door Petrus, die zelfs onder ede zegt: „Ik ken de mens niet!” (Matth. 26:72vv.).
Wanneer de goede Herder dit zó zegt, bedoelt Hij de schapen van Zijn kudde in liefde te waarschuwen voor de gevaren van zonde, blindheid, verzet en ergernis. Dat is ook vandaag nog nodig. Er bestaan populaire visies op pastoraat, waarin vooral benadrukt wordt dat de postmoderne mens ”positief” tegemoet moet worden getreden. Hij of zij zou vooral ”bemoedigd” moeten worden in deze barre tijden. Laat duidelijk zijn: dat moet natuurlijk óók gebeuren. Alleen dan wel op de goede manier. Het mag in geen geval ten koste gaan van de eerlijke, Bijbelse vermaningen aan het adres van ons zondige mensen. Bijbels gezien is het namelijk zo dat waar de vermaning verstomt, er van echte vertroosting geen sprake is.
Troostend pastoraat
Een aangrijpend gebeuren is ook het moment dat Jezus aan het kruis hangt en Zijn moeder ziet staan, samen met Johannes, de discipel die Hij liefheeft (Joh. 19:25vv.). Ondanks Zijn heftige lijden in dit donkere uur ziet de Heere Jezus Zijn moeder. Hij ziet haar in haar diepe verdriet. Nu gaat immers het woord van jaren geleden voor haar in volle vervulling: „Een zwaard zal door uw eigen ziel gaan” (Luk. 2:35). En wanneer de Heere Jezus iemand zó in het oog heeft, heeft Hij haar ook in Zijn hart. Hij troost terwijl Hij stervend aan het hout hangt. Hij zegt: „Vrouw, zie, uw zoon” en tot Johannes zegt Hij: „Zie, uw moeder.”
Verschillende uitleggers wijzen erop dat de formulering hier doet denken aan een soort dubbele adoptieformule: Maria moet Johannes van nu af aan –officieel– adopteren als haar zoon en Johannes Maria als zijn moeder. Zo worden ze aan elkaar gegeven. Dat betekent onder andere dat Maria geborgenheid en liefde ontvangt. Naar alle waarschijnlijkheid is Maria inmiddels weduwe en heeft de Heere Jezus, als de oudste zoon, de taak van Zijn vader overgenomen om verder voor Zijn moeder te zorgen. Dat gebeurt hier zelfs over Zijn sterven heen. Maria hoeft als weduwe niet terug te keren naar haar ouderlijk huis of naar haar familie in Nazareth. Zij hoeft ook niet te gaan inwonen bij een van haar andere kinderen. Dat is namelijk in het Jodendom van die dagen gebruikelijk. Maar op hoog bevel van de Gekruisigde mag zij rust en troost vinden in het huis van haar nieuwe zoon, met wie zij zich ook geestelijk verbonden weet.
Een oude omschrijving van troost bieden is dat dit bestaat in het zien van en ruimte geven aan het verdriet, in het bieden van geborgenheid en van uitzicht. Hierin kunnen mensen veel voor elkaar betekenen, zoals ook uit deze geschiedenis blijkt. Maar de diepste troost in verdriet en rouw is te vinden bij de Herder Die hier sterft voor de Zijnen. Hij troost „meer dan een moeder, meer dan een zoon” (vgl. Jes. 66:13).
Persoonlijk pastoraat
Nu blijft de Heere Jezus niet in de dood. Naar het indrukwekkende woord uit het slot van de brief aan de Hebreeën heeft „de God des vredes de grote Herder der schapen, door het bloed van het eeuwige testament uit de doden wedergebracht” (Hebr. 13:20). Hij is op de derde dag opgestaan en heeft daarna de vrouwen en de discipelen met Zijn pastorale zorg omringd.
Een goed voorbeeld hiervan is zijn ontmoeting met Maria Magdalena bij het geopende graf (Joh. 20:11vv.). Zij staat in de hof bij het graf, overstelpt door verdriet. We mogen dat haast letterlijk opvatten: het verdriet is als een beslagen stolp om haar heen. Ze ziet de dingen niet helder meer en wil in feite met haar verdriet alleen gelaten worden. Ze keert zich om en ziet de Heere Jezus staan, maar weet niet dat Hij het is. Op zijn vraag waarom ze weent en wie ze zoekt, heeft ze zich kennelijk weer omgedraaid (vs. 16). Dan noemt de Heere Jezus haar naam: „Maria!” Letterlijk spreekt Hij haar aan met haar Hebreeuws-Aramese meisjesnaam: „Mirjam!” Zij antwoordt in dezelfde taal, haar moedertaal: „Rabbouni”, dat wil zeggen: „Mijn meester!” Over een persoonlijke en innige ontmoeting gesproken. We vinden hier een levende illustratie van wat Christus over Zichzelf zegt in de beeldspraak van de goede Herder. Hij roept Zijn schapen bij name (…) en Zijn schapen volgen Hem omdat ze Zijn stem kennen. „Ik ben de goede Herder; en Ik ken de Mijnen en word van de Mijnen gekend” (Joh. 10:14; vgl. ook vs. 3-4).
Het is een bijzondere zegen als deze Herder onder de verkondiging van Zijn Woord of ook tijdens een pastoraal contact zó persoonlijk spreekt. Dat betekent uiteraard niet dat iemand een stem van de hemel hoort klinken die hem bij zijn naam noemt. Maar de Geest van Christus kan het Woord wel zo persoonlijk toepassen dat het even lijkt alsof iemand, voor zichzelf, alleen in de kerk zit en wordt aangesproken. Zei Luther het al niet: „Het geloof is een kwestie van de bezittelijke voornaamwoorden: Het is voor mij!”
Onderwijzend pastoraat
Iets vergelijkbaars gebeurt in de ontmoeting van de Opgestane met de twee mannen die onder weg zijn naar Emmaüs (Luk. 24:13-35). Een belangrijk verschil is wel dat hier sprake is van een geestelijk onderwijsleergesprek. In de nieuwere bezinning op het pastoraat wordt deze geschiedenis nogal eens als inspiratiebron gebruikt voor de pastorale gespreksvoering en de pastorale begeleiding: de pastor als reisgenoot. Daar is natuurlijk niets mis mee, mits vastgehouden wordt aan het feit dat de Opgestane ook hier spreekt als de Herder en in dit gesprek duidelijk de leiding neemt.
Daarbij vallen in elk geval vier dingen op die tot op de dag van vandaag hun betekenis ook voor de gewone pastorale zorg houden. In de eerste plaats toont de Heere Jezus werkelijke belangstelling voor deze mensen door hun te vragen naar wat hen bezighoudt. Vervolgens mogen ze alles vertellen wat hun overvolle hart vervult. Ze behoeven niets achter te houden. Jezus gaat eerlijk op hun woorden in. Hij corrigeert kort hun misvatting over het gebeuren van de laatste dagen en legt dan vanuit de Schriften uit hoe ze de weg die Christus moest gaan, moeten duiden. Ten slotte ontvonkt in hun harten tijdens dit gesprek een wonderlijk vuur: ze gaan branden in geloof, hoop en liefde.
Dat laatste is natuurlijk het werk van Christus zelf. Maar deze Herder wil tijdens een pastoraal gesprek of onder de wekelijkse verkondiging nog steeds hetzelfde laten gebeuren. Want zowel prediking als pastoraat ligt, als het goed is, onder het beslag van de opening van en het onderwijs uit de Schriften.
Helend pastoraat
Ten slotte een laatste Schriftgedeelte dat verband houdt met de opzoekende liefde van de goede Herder. Dat is de ontmoeting met Zijn discipelen en in het bijzonder met Petrus bij de Zee van Tiberias of het Meer van Galilea (Joh. 21). We zouden hier kunnen spreken van een vorm van helend pastoraat. Ook dat is een begrip dat tegenwoordig binnen de pastorale zorg veel gebruikt wordt. Het heeft dan vaak een heel ruime betekenis. Hier zou ik het sterk willen toespitsen op de geestelijke situatie waarin Petrus zich bevindt. Hij heeft zijn Meester –hoe kortgeleden nog– drie keer onder ede verloochend. Wanneer hij met een schok tot de ontdekking komt wat hij gedaan heeft, schreit hij tranen van berouw, is zijn geweten zwaar verwond en zijn verhouding met de Meester –van zijn kant– ernstig verstoord.
In een aangrijpende pastorale ontmoeting zet de Heere Jezus bij het laatste punt in: bij Petrus’ verhouding tot Hem. Driemaal vraagt Hij, in verschillende bewoordingen: „Simon, hebt gij mij lief?” (Joh. 21:17). Die drievoudige vraag heeft uiteraard alles te maken met de drievoudige verloochening. Hieruit blijkt dat niet over de schuld wordt heengewerkt, maar dat wel de wonden in Petrus’ leven worden genezen, zodat hij onder tranen belijdt: „Heere! Gij weet alle dingen Gij weet dat ik u liefheb!” (Joh. 21:17).
Toch gaat het hier niet alleen om helend, maar ook om herstellend pastoraat van Christus. Petrus wordt hersteld in zijn ambt van apostel, of liever: van onderherder onder Jezus (vgl. 1 Petr. 5). Hij krijgt immers een drievoudige opdracht om de lammeren en de schapen van de kudde te weiden. Zo mag hij in zijn leven en werk gaan weerspiegelen wat Hij van de goede Herder geleerd heeft, in het bijzonder rond Goede Vrijdag en Pasen.