„Godsdienst meer dan leverancier van moraal”
„Godsdienst is veel meer en principieel iets anders dan de leverancier van moraal”, stelde drs. A. A. van der Schans gisteravond in Tilburg. Hij hield een lezing voor CSFR-studenten.
Van der Schans, docent geschiedenis aan christelijke hogeschool de Driestar te Gouda en SGP-wethouder in Bodegraven, belichtte voor het Tilburgse dispuut Emèt Qenee de plaats en de betekenis van de kerk in de samenleving. Een van zijn stellingen is dat de christelijke godsdienst in de democratie geen toegevoegde waarde is, maar „de meest wezenlijke waarde van de samenleving zelf.” Van der Schans stelt dit, omdat hij in het debat over waarden en normen regelmatig de opvatting hoort dat religie „een leverancier voor de moraal” is. „Dit doet me altijd weer denken aan Voltaire, die in de achttiende eeuw, al discussiërende met zijn medefilosofen over het bestaan van God, de vinger op zijn lippen legde wanneer tijdens deze discussies zijn huispersoneel hen bediende, en dit stilzwijgen motiveerde met de uitspraak: Als ze horen dat God niet bestaat, is mijn huisraad niet veilig meer.”
Nadrukkelijker dan ooit worden kerkmensen geroepen hun christenzijn in de samenleving te laten zien, betoogde Van der Schans. „Een zuil biedt geen bescherming meer tegen het consumentisme, de informatiemaatschappij en de moderne media. Dat heeft de serie over jongeren en media in het RD ook laten zien. Een zuil is een pleisterplaats waar strijders op krachten komen en geheeld worden, om daarna de strijd weer in te gaan.”
„Het spanningsveld openbaart zich daar”, vervolgde hij, „waar religie vanuit een exclusief waarheidsconcept meer vraagt dan de democratische rechtstaat geeft. Immers, we kunnen van bijvoorbeeld raadsleden toch niet verwachten dat ze, voordat ze de raadszaal ingaan, niet alleen hun jasje, maar ook hun geloof in de garderobe achterlaten? Zo bezien mag en zal godsdienst een rol spelen in de democratische rechtstaat.”
Er is in elk geval één religie die pretendeert dat haar boodschap voor alle burgers goed is, zei Van der Schans. „De gereformeerde, protestantse of christelijke. We zien in het huidige culturele klimaat het welhaast imaginaire verschijnsel dat een minderheid een heel grote meerderheid voorhoudt dat haar eigen verhaal het verhaal van iedereen dient te zijn. De universaliteit en absoluutheid van het ene ware christelijke geloof.”
De kerk verkeert daarom in deze tijd in een moeilijk spanningsveld, zegt Van der Schans. „Normatief spreekt de kerk door de ambten, en is ze op geen enkele wijze gelijk te stellen met een organisatie. Maar je ziet wel dat door maatschappelijke ontwikkelingen van de democratische rechtstaat er feitelijk en praktisch gesproken geen hiërarchische lagen meer zijn. De kerk heeft ook als taak door prediking en pastoraat haar individuele gemeenteleden te voeden. Gebeurt het niet door de kerk, dan gebeurt het nergens.”
Wat houdt het in dat de kerk getuigt door de ambten? vroeg iemand in de zaal. Betekent dit ook dat de individuele kerkmens niet namens de kerk mag spreken, maar alleen als individuele gelovige? Van der Schans: „Kerk en individueel kerkmens moeten niet tegen elkaar worden uitgespeeld. Het ideaal is voor mij het voorbeeld van de Dam in Amsterdam: daar staat het koninklijk paleis tegenover de Nieuwe Kerk, met tussenin de Mozes en Aäron-straat. De kerkelijke en burgerlijke overheid liepen elke week bij elkaar binnen. Zo moet de kerk ook binnen de samenleving met haar ambten als instituut functioneren. Dat is de verwezenlijking van het theocratisch ideaal (artikel 36 NGB). De kerk moet de overheid oproepen tot haar plicht, maar ook de individuele gelovige kan op dialogiserende manier getuigen in de samenleving. Daaraan kan de gemeente als instituut voeding geven, dat is ook haar taak. De theocratie moet dialogiserend vorm worden gegeven, en niet worden opgelegd. Zo kan het werkelijk tot heil zijn van de naaste.”