Christen’s Tijdreis
Toen Christen jonger was, dacht hij dat christenen beter waren dan anderen. Dat ze harder werkten, eerlijker waren en meer overhadden voor een ander. Natuurlijk, ze waren zondaren, net als iedereen. Lang niet allemaal waren ze bekeerd. Dat wist hij opperbest. Toch waren ze de pit en het merg van de natie, meende hij.
Maar toen hij ouder werd, merkte hij dat hij zich vergist had. Allerlei zonden zoals overspel, mishandeling, incest en alcoholmisbruik bleken welig te tieren onder de christenen van zijn tijd.
Het maakte dat Christen heimwee kreeg naar oude tijden. In gedachten reisde hij naar de tijd van het Reveil. Hij las Da Costa’s moedige ”Bezwaren”, Groens heldere ”Ongeloof en revolutie”, en Kohlbrugges radicale boodschap van zonde en genade. Het wekte een groot verlangen dat er nog eens zo’n wonder van de 19e eeuw zou mogen plaatsvinden. Maar naarmate hij meer las, ontdekte hij ook dat het niet alles goud was dat er blonk. Onder de predikanten en oefenaars waren vreemde dwepers zoals H. J. Budding. En de verwarringen en verwikkelingen onder de afgescheidenen waren talloos.
Dat deed Christen besluiten om verder te reizen, naar de tijd van de Nadere Reformatie. Hij las met tranen Smijtegelts ”Keurstoffen”. Hij las met vrucht de afsnijdende en toch christocentrische preken van Van der Groe. Hij werd gesticht door de ”Eigenschappen” van Comrie en kreeg onderwijs van vader Brakel. Het deed hem wensen dat er een nieuwe Reformatie zou plaatsvinden. Maar hij kon er niet omheen dat er ook toen veel loos was. Hij las over bavianen en slijkgeuzen, van overspelige prinsen, van voortwoekerende volkszonden en van schermutselingen tussen predikanten en vroede vaderen.
Daarom stak Christen de oceaan over. Geboeid las hij de ”Journals” van Whitefield. In gedachten verkeerde hij tussen de grote menigten die in heggen en steggen luisterden naar diens bewogen preken. Met jaloersheid las hij in Brainerds ”Life and Diary” over zijn diepe liefde voor arme indianen. Met verwondering las hij Edwards ”Faithful Narrative” over het grote werk Gods in zijn gemeente. Het werd zijn verzuchting dat er nog eens zo’n opwekking zou plaatsvinden in zijn land en in zijn tijd. Maar opnieuw moest hij vaststellen dat er ook toen veel was dat scheef zat. De opwekkingen waren soms vermengd met massahysterie. Er waren bizarre heksenprocessen. En er was de schandelijke uitroeiing van indianen en wijdverbreide slavernij.
Waar hij ook heenreisde, of het nu naar de puriteinen in Engeland waren in de zeventiende eeuw, naar de reformatoren in Zwitserland in de zestiende eeuw of naar de eerste christenen in de vroege eeuwen, steeds weer had hij dezelfde ervaring. De reizen verwekten een intens verlangen naar de genade des ouden tijds, maar ook droefheid over het onvolmaakte en zondige.
Het leerde hem dat de heimwee van een christen zich moet uitstrekken naar hetgeen vóór hem ligt, niet naar wat geweest is. En toch kon hij niet nalaten om de Heere steeds weer te smeken of Hij nog eens zou willen werken zoals Hij dat in verleden tijden had gedaan. Opdat er nog eens een nieuw reveil zou komen. Een nieuwe reformatie. Een nieuwe opwekking.
Maar nu Christen oud geworden was, en veel gereisd had, leerde hij ook dat hij zélf zich in niets onderscheidde van anderen. Alle zonden van alle tijden vond hij in zijn eigen hart. Alleen had hij gezondigd tegen meer licht. Ook hij had het land geen behoudenis aangedaan. Toen dat werkelijk tot hem doordrong, hield de reiswagen stil en zonk hij weg in grondeloze modder.
„Heere, bekeer mij”, werd zijn niet-aflatende smeking. „Keer toch weder; gedenk aan de dagen als vanouds.”
Toen hoorde God. Nee, in de omstandigheden was nog niets veranderd. Maar Christen kreeg weer gelóóf. Geloof als een mosterzaadje dat bergen verzet. Hij schepte nieuwe moed en hief een nieuw gezang aan: „Hij is mijn liefde waardig.” En hij reisde zijn weg met blijdschap, maar toch ook met meer heimwee dan ooit tevoren.
De auteur is directeur van een it-bedrijf. Reageren? gedachtegoed@refdag.nl