Angst van Jezus rijk moment voor christelijk geloof
Is het christelijk geloof niet zwak, als Jezus zo veel angst heeft gehad bij Zijn lijden?
In de evangeliën valt op hoe de Heere Jezus veel zware en moeilijke situaties zonder angst tegemoet treedt. Of het nu bedreiging is door vijandige mensen die het op Zijn leven voorzien hebben, de ervaring van demonische machten of een alles verwoestende storm op zee – altijd is Jezus vol rust en vrede. Hij treedt op het gevaarlijke aan met een kalm gemoed.
Behalve op één moment: tijdens Zijn gebedsworsteling in de Hof van Gethsémané. Voorafgaand aan Zijn gevangenneming is Hij naar een olijfboomgaard vlak bij de stad gegaan om te bidden. Daar, zo geeft het evangelieverslag door, begint Hij zeer angstig, ja, ontdaan te worden. Zelfs blijkt Hij druppels bloed te zweten in deze nood. Ook lezen we dat Hij bijzondere bijstand van de hemel krijgt om dit moment te dragen. We krijgen de indruk dat Jezus daar in opperste angst en innerlijke strijd heeft verkeerd.
Socrates
Iemand zou hierover een vraag kunnen stellen in de richting van het christelijk geloof. Als Degene Die het middelpunt van het christelijk geloof is zo beangst kan zijn, wijst dat niet op een bepaalde zwakte van het geloof? Is het geloof wel stevig genoeg als zijn bron zo bang kan zijn?
Ter vergelijking kan gewezen worden op Socrates. Heel het leven van deze Griekse filosoof uit de vijfde eeuw voor Christus was een zoektocht om wijsheid te verkrijgen. Door middel van gesprekken met anderen wilde hij die wijsheid aan het licht brengen. Hij was dagelijks onvermoeibaar op zoek naar wijsheid en naar het goede.
Toch wordt Socrates op een gegeven moment aangeklaagd en ter dood veroordeeld. En wat blijkt: Socrates gaat de dood in volle rust tegemoet. We lezen niets over angst, ook niet over worsteling. Tijdens zijn laatste momenten is hij samen met zijn vrienden. Hij zegt tegen hen vertrouwen te hebben dat hij na zijn dood bij de goden zal uitkomen, omdat ze goede meesters zijn. Hij is vol goede hoop dat er voor de overledenen nog iets is weggelegd en dat het veel beter zal zijn voor de goede dan voor de slechte mens.
Maar in deze laatste uren voor zijn dood is alles in rust, waardig, kalm, in vrede. De tijd tot het drinken van gifbeker brengt Socrates door in aangename gesprekken met zijn vrienden. Onder andere spreken ze over de onsterfelijkheid van de ziel. Socrates stelt: „Op het ogenblik dus dat de dood op de mens toetreedt, sterft blijkbaar het sterfelijke in hem; het onsterfelijke echter gaat ongedeerd en onverwoestbaar heen, wijkend voor de dood.” En ook: „Zonder enige twijfel dus is de ziel onsterfelijk en onvergankelijk. En onze zielen zullen werkelijk in Hades bestaan.” Dan neemt Socrates de gifbeker en drinkt hij die, volgens zijn vrienden, heel opgeruimd, zonder te beven, zonder te verbleken, zonder ook maar een spier te vertrekken. Na het drinken gaat hij kalm heen.
Krater van de zonde
Wat een andere grond betreden we als we Gethsémané binnengaan! We zien daar de Heere Jezus vlak voor Zijn dood vol angst en vrees. Hoe komt dit verschil? Iemand zou op het verschil in soort sterven kunnen wijzen. Socrates kreeg de gifbeker: dat gaf een rustige, kalme dood. Jezus kreeg te maken met geselslagen, wonden, spijkers door handen en voeten, kruisiging in de martelende zon, overweldigende en verscheurende pijn. In onze tijd zitten veel mensen alleen in over de manier waarop ze aan hun einde zullen komen. („Als ik maar geen pijn hoef te lijden of in de war raak.”) Over wat daarna komt, maakt men zich veel minder zorgen. Toch kan dit verschil beslist niet als reden genoemd worden waarom Socrates rustig zijn dood tegemoetging, terwijl de Heiland in Gethsémané diepe angst kende.
Als andere mogelijk oorzaak valt erop te wijzen dat Socrates zich schikte in wat onvermijdelijk was, terwijl Jezus Zich overgaf aan wat Hij niet hoefde. Vrijwillig gaf Hij Zich voor anderen. Hij had het lijden kunnen ontlopen. Inderdaad is dit een groot verschil met Socrates, maar toch kan hierin niet de echte oorzaak worden gevonden. Die ligt ergens anders.
We kunnen er niet omheen: voor Socrates was zijn dood slechts de afsnijding van zijn aardse bestaan en een overgang naar een andere wereld. Hij dacht dit vanuit het weinige licht dat er bij de heidenvolken rondom dit onderwerp was. Maar de Heere Jezus stond niet voor een gewone dood. Nee, Hij stond voor het moeten binnengaan in de krater van de zonde van de mensheid. Met de afstraffing van God over al dat kwaad. Hij moest Gods afkeer van het zondige van de mensheid doorleven. Waarvan de kern zou zijn het ingaan van de godverlatenheid. Een vuur, een duisternis, een afgrond waarvan geen mens zich een voorstelling kan maken.
Allerergste
Socrates was een gewoon mens die wijsheid zocht. Hij wilde de mensen besef van het goede en het kwade bijbrengen. Voor hem was de dood een afsluiting van zijn eigen leven. Jezus was echter de Verlosser Die ter wille van de mensheid het kwade wilde overnemen en dragen. En Gods afkeer en toorn erover ondergaan. Om zo een weg te banen terug tot God. Tot vergeving, verzoening, vrede.
Bij Jezus was het niet zozeer de dood op zichzelf die angst inboezemde. Eigenlijk helemaal niet. Want vlak voor Zijn sterven is er volle vrede („Het is volbracht” en „Vader, in uw handen beveel Ik Mijn geest”). Nee, de dood als levensafsnijding was niet de oorzaak van Zijn angst. Die kwam voort uit de naderbij komende toorn van God, de bliksem van Zijn afkeer van het kwaad, die Hij moest gaan doorleven en tot op de bodem ervaren.
Juist de angst van Jezus is voor ons daarom een van de rijkste momenten. Hij Die nooit voor iets of iemand angst kende, Hij was alleen bang voor het kruislijden vanwege de zonde van de mensheid. Daar zien we dat Hij het allerergste voor ons mensen heeft willen binnengaan. Juist om ons te kunnen brengen dat we nooit in die verlorenheid terecht zouden komen.
Het lijden van Jezus is onvergelijkbaar met het lijden van wie ook. Daarom is Zijn angst ook onvergelijkelijk. Zijn angst maakt zichtbaar dat hier het grote werk van de verlossing voor ons mensen door Hem tot stand is gebracht.
Dr. P. F. Bouter, hervormd predikant te Bodegraven. Heeft u een vraag voor deze rubriek of wilt u reageren? weerwoord@refdag.nl
Verder lezen over dit onderwerp
Plato, Phaedo
Dr. M. H. Bolkestein, Het Evangelie naar Marcus, Nijkerk, 1977, 326-333.