„Mijn verlangen is om snel naar huis te gaan”
KRABBENDIJKE – Hij had niet verwacht 100 jaar te worden. „Ik wil graag naar huis”, zegt J. Hoekman, zittend op zijn kamer in verpleeghuis Ter Weel in Krabbendijke. „Maar zolang ik hier ben en mijn geest helder is, is het mijn begeerte om mijn Koning groot te maken.”
De 100-jarige zit in een rolstoel, want staan of lopen lukt niet meer. Zien kan hij niet meer goed en hij hoort slecht. „Mijn lichaam is gebroken. Al in geen maanden kwam ik mijn kamer uit, enkel voor toiletbezoek. Ik word verpleegd als een kind.”
Maar, zegt hij terwijl zijn vinger in de lucht wijst, „één ding heb ik over. Een heldere geest. Daarom kan ik nog getuigen van mijn God Die leeft.” Dat doet hij graag. „Er komen veel verpleegsters bij me. Ik preek niet, maar als het pas geeft, spreek ik met hen om mijn lieve Koning te verkondigen. Ik vertel hun dat er vergeving is voor de grootste van de zondaren. Lichamelijk gezien ben ik niets meer waard, maar geestelijk mag ik nog nuttig zijn.”
Niet elke dag is Hoekman vol goede moed. „Soms word ik zo aangevallen, vreselijk!” zegt hij. „Hoe meer genade ik ontvang, hoe groter de strijd. Als ik goed gesproken heb van de Heere, komt de satan erop af. Voor hoogmoed en wereldzin ben ik ook bang. Ik lees graag in de brieven van Paulus aan de Hebreeën en de Romeinen. Daar herken ik veel uit en het bemoedigt me.”
Hoekman leest vijf keer dag uit de Bijbel in grote letter die op zijn tafel ligt. Ook bidt hij dagelijks voor zijn kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen en achterachterkleinkinderen, van wie hij van bijna allen de naam nog weet. Verder bidt hij voor de school en de kerk. Die laatste ligt hem na aan het hart, mede doordat hij lange tijd ambtsdrager was in de gereformeerde gemeente in ’s-Gravenpolder. „Ik mocht veertig jaar dienen in de kerk van Christus.”
Maaltijden gebruiken in de eetzaal doet hij niet meer. Vanwege zijn doofheid kan hij de anderen niet verstaan en hij vindt het fijn om op zijn kamer rustig de maaltijd te kunnen beginnen en afsluiten. Ook sommige andere contacten vallen weg, omdat communiceren steeds lastiger is.
„Ik had niet verwacht zo oud te worden. Maar ik wil erkennen dat het een weldaad is dat God iemand zo lang spaart”, vertelt Hoekman. „Toch wil ik heel graag naar huis, vanwege mijn dwaasheid. Het lichaam dat op de foto staat, gaat dan het graf in en ik mag naar mijn Koning toe. Daarvan ben ik verzekerd. Job 5:26 bemoedigt me erg. Daar staat: „Gij zult in ouderdom ten grave komen, gelijk de korenhoop te zijner tijd opgevoerd wordt.” Dat is mijn verlangen.”
„Ik hoop dat het einde maar gauw komt”
BARNEVELD – De deur van zijn kamer staat open. E. J. Malestein (102) zit al te wachten in zijn rolstoel op de tweede etage van zorgcentrum Elim in Barneveld. „Bezoek is me niet gauw te veel.”
Nog krap twee maanden, dan hoopt Malestein zijn 103e verjaardag te vieren. Of hij dat zal beleven, weet hij niet. Het hoeft voor hem ook niet per se, zegt hij aan het eind van het gesprek in zijn kamer. Hij wijst op zijn vergroeide handen, op zijn rolstoel. „Het wil niet meer, alles wordt steeds zwaarder. Ik hoop dat het einde maar gauw komt.”
Toch zijn z’n gedachten meestal nog helder. „Ik weet alles nog. Daar moet je dankbaar voor wezen.” En waar hij bovenal dankbaar voor is: hij heeft God. „Als je een goed uitzicht hebt, dan kun je daarop vertrouwen.” Dat uitzicht heeft hij persoonlijk, knikt Malestein bedachtzaam. „Ik ben wedergeboren. Ik ben van dood levend gemaakt.”
Evert-Jan Malestein werd in 1910 geboren in Voorthuizen. Als jochie van 12 jaar zat zijn schoolcarrière erop en begon hij met werken: kachels aanmaken en schoenen poetsen.
Hij weet nog precies hoe dat ging. „Meneer Mulder hield mijn vader aan met de vraag of hij hulp kon leveren. Mijn vader zei: Ik heb er één die bijna van school komt. Dat was ik. Tien gulden kreeg ik in de week, dat was heel veel voor een jongen van 12 jaar.”
Later, allang getrouwd en een zoon en dochter rijker, werkte Malestein in de veevoedersector. Hij ging de boer op als „kiependokter.” Het werk van de kuikenbroeders, de „broeiers”, leek hem prachtig. Rond 1960 startte hij met zijn zoon een eigen kuikenbroederij in Barneveld. „Totdat Jan en Paul Baan van het softwarebedrijf ons wegkochten. Ze wilden uitbreiden.” Malestein stopte met het bedrijf en ging met pensioen.
Nu, opnieuw veel later, leeft zowel zijn zoon als zijn dochter niet meer. Ook zijn vrouw is overleden, nu zo’n zeven jaar geleden. „Ze is op de dag af 97,5 jaar geworden”, herinnert Malestein zich. „We waren bijna zeventig jaar getrouwd.”
Hoewel zijn eigen ouders niet bijzonder oud werden, hebben ook diverse van zijn broers en zusters een buitengewoon hoge leeftijd bereikt. „We kwamen uit een gezin van twaalf kinderen. Ik had een zuster die 105 is geworden en een andere zus werd 102. En vorige week is mijn jongste zus
100 geworden. Ik ben nog bij haar geweest in m’n rolstoel. Dat was gezellig.”
Maar doorgaans gaat hij weinig weg, zit hij vooral vele uren in zijn kamer. Hij wijst op een foto in de vensterbank, waar hij samen met zijn vrouw op staat. Twee kwieke senioren.
„Deze week kwam ik uit mijn rolstoel en ik gleed zo weg”, vertelt hij dan. „Ik roep: Moe, kom eens helpen! Ik dacht dat mijn vrouw boven lag te slapen.”
Hij schudt zijn hoofd. „Dan ben je even in de war, denk je dat ze er nog is.”
Hij is stil. Begint toch weer te praten: „Ik kan me niet voorstellen dat man en vrouw uit elkaar gaan. Je hoor er vaak van. Dan denk ik: wat een domme streek.”
„Dat ik nog redelijk gezond ben, komt van Boven”
DORDRECHT – Oud-binnenvaartschipper Arie van Wijngaarden uit Dordrecht is verwonderd dat hij vorige maand de leeftijd van 101 jaar bereikte. „Dat ik nog redelijk gezond ben, komt van Boven.”
Nog elke dag kook Van Wijngaarden zijn eigen potje. „Vandaag heb ik even wat bami opgewarmd en een toetje gegeten van beschuit met karnemelk, kaneel en suiker. Ik maak me niet meer zo heel druk over het eten.” Een lach klinkt. „Ik vind mezelf toch al veel te dik.”
Een rijbewijs of auto heeft de jongste telg uit een binnenvaartschippersgezin nooit gehad, maar nog elke week bezoekt hij met behulp van het openbaar vervoer zijn schoonzus in verpleeghuis Salem in Ridderkerk. „Ze tobt erg met haar gezondheid. Door de suiker mist ze al twee benen.”
Fit blijft de Dordtenaar, lid van de gereformeerde gemeente in zijn woonplaats, naar eigen zeggen door voldoende te bewegen. „Mijn boodschapjes doe ik in de supermarkt in de buurt. Ik heb een diepe achtertuin, waarin ik veel kan lopen. Het onderhoud van de tuin heb ik echter wel uitbesteed. Dat ik nog redelijk gezond ben, komt van Boven. Ik kan er niets anders van maken. Gelukkig kan ik ook nog steeds elke zondag twee keer naar de Julianakerk, hier vlakbij.”
Van Wijngaarden –5 kinderen, 22 kleinkinderen en 17 achterkleinkinderen– zingt graag en is dol op lezen. „Engelse, Franse en soms Duitse boeken. Dat houdt mijn geest scherp. Elke avond lees ik trouw mijn krantje, het RD. Erg blij ben ik met het toekomstige tabloidformaat. Zo’n krantje houd ik veel makkelijker vast.”
Op 9 februari 1912 komt Van Wijngaarden als jongste telg van een schippersgezin ter wereld in Giessendam. Na de lagere school gaat hij op zijn twaalfde op het binnenvaartschip van zijn vader aan de slag als „onderknechtje.” Als hij 29 jaar is, begint Arie voor zichzelf. „Ik kocht het schip van mijn vader. De vracht bestond vooral uit takkenbossen van rijshout uit de Biesbosch voor de versterking van de zeedijken. Daarnaast vervoerden we veel stro naar België, omdat het leger van de zuiderburen destijds nog veel gebruikmaakte van paarden.”
In 1941 ontmoet Arie zijn latere vrouw in het Zeeuwse Wemeldinge. De oorlogsjaren gaan zonder al te veel problemen aan hem voorbij. „Eigenlijk heb ik altijd kunnen varen. De Duitsers zaten nauwelijks op het water. Toen we in 1945 trouwden, had ik echter geen schip meer. De bezetters hadden het vaartuig meegenomen. Een jaar later heb ik mijn schip via een advertentie in een scheepsblad teruggevonden en weer opgehaald in de buurt van Münster. Motorisch was het schip nog goed. Vanuit Duitsland heb ik gelijk maar 100 ton antraciet meegenomen voor de gascentrale in Woerden.”
In 1987 hield binnenvaartschipper Van Wijngaarden het op zijn 75e voor gezien. Het schip verkocht hij aan zijn zoon. Met zijn vrouw, die in 1994 overleed, betrok hij de woning in Dordrecht waar hij al ruim 25 jaar woont. „Nog elke dag vraag ik me af waarom ik zo’n hoge leeftijd heb mogen bereiken. Niemand van mijn broers en zussen is ouder dan 95 geworden.”