Analyse: Waardig debat met impliciete boodschap: godslastering mag
DEN HAAG – CU en SGP ontzien én duidelijk maken dat het blasfemieverbod moet verdwijnen. Onmiskenbaar was dat wat VVD en PvdA woensdag wilden overbrengen in het Kamerdebat. Hun impliciete statement: God lasteren mag.
„Toen Madonna een paar jaar geleden een concert gaf in Amsterdam werd er aangifte gedaan tegen de volgens sommigen godslasterlijke uitingen in dat concert”, zegt Kamerlid Van Dam. „Onwenselijke zelfcensuur”, aldus de PvdA-woordvoerder. Aan wie hij de reprimande uitdeelt? Het waren de SGP- en ChristenUniejongeren, maar dat kan een venijnige woordenwisseling uitlokken. En dus houdt Van Dam het algemeen: „Volgens sommigen.”
Al even hoffelijk richting de christelijke partijen is VVD-woordvoerder Taverne. „De VVD is een groot beschermer van de vrijheid van godsdienst”, begint hij zijn betoog.
Het belang van godsdienstvrijheid en respectvol samenleven wordt ook bepleit in het onderzoeksrapport over godslastering dat het ministerie van Justitie in 2007 liet opstellen. Tegelijkertijd pleit deze studie met zoveel woorden voor handhaving van de blasfemiewet en dat doen VVD en PvdA heel uitdrukkelijk niet.
De verbodsbepaling moet sneuvelen, aldus Taverne en Van Dam woensdag. Volgens hen kan het zonder drastische gevolgen. Behalve deze bepaling, artikel 147 van het Wetboek van Strafrecht, is er immers nog artikel 137, dat het beledigen van gelovigen, het aanzetten tot haat wegens godsdienst en het verspreiden van voor gelovigen beledigende uitingen verbiedt.
Door deze wetstechnische insteek krijgt het blasfemiedebat in de Kamer al snel de trekken van een juridisch woordenspelletje voor fijnproevers. Dat het dat allerminst is, benadrukken vooral de woordvoerders Segers (CU) en Van der Staaij (SGP). Zij onderstrepen dat artikel 147 niet door 137 kan worden vervangen. Dat is ook een conclusie uit het rapport van het ministerie, dat stelt: „De functie van artikel 147 is niet overgenomen door het verbod op godsdienstdiscriminatie in artikel 137.”
Als het verbod is vervallen, kunnen publicisten en cartoonisten provocatie „voluit” als instrument gebruiken, beaamt Van Dam. „Dat is niet altijd fijn, maar het leidt meestal tot een beter publiek debat.” Van Dam zegt ook: „Iedereen loopt het risico dat iemand anders iets uitspreekt of publiceert dat hem raakt in zijn diepste overtuigingen. Het hoort geen verschil te maken of dat nu je geloof is, of een andere levensovertuiging of een politieke ideologie.”
Daarmee omarmt de PvdA een van de bekendste drogredenen voor het schrappen van de blasfemiewet: de verbodsbepaling zou gelovigen die zich gekrenkt voelen in hun diepste gevoelens extra bescherming bieden boven ongelovigen. Discriminatie dus, en dat door een overheid die neutraal hoort te zijn!
„Mijn fractie is van mening dat in de huidige tijd het huidige artikel 147 achterhaald is. Goed beschouwd is het overbodig en het is ook enigszins ouderwets”, bekent ook Taverne uiteindelijk kleur. Schrappen dus. Zo wordt de impliciete boodschap van de coalitie alsnog helder: als God wordt gelasterd, is dat voor gelovigen niet altijd „fijn”, maar als het beter is voor het publieke debat dan moet het maar.