Kamer wil blasfemiewet afschaffen; de grootste drogredenen op een rij
Het schrappen van de blasfemiewet, het wetsartikel dat smalende godslastering verbiedt. Daarover gaat het vanavond in de Tweede Kamer. Een ruime meerderheid is voor het initiatief van D66 en de SP, wat onverlet laat dat de onderbouwing ervan grotendeels is gebaseerd op drijfzand. Nog één keer de belangrijkste drogredenen op een rij.
Met hoorbaar genoegen riep Boris van der Ham het maandag in het Radio 1 Journaal nog eens in herinnering: dezelfde SGP die woensdagavond zal pleiten voor behoud van de blasfemiewet was in 1932 nog hartstikke tegen. Enthousiast declameerde het oud-D66-Kamerlid de spreektekst van toenmalig SGP-woordvoerder ds. P. Zandt. „Deze minister die zich gereformeerd noemt”, zo sprak Zandt in ’32 over toenmalig justitieminister Donner, „zal meehelpen dat het pad gebaand wordt dat mensen die de broodgod van de ouwel met woord en daad verfoeien voor de rechter zal brengen. Hier smaalt de gereformeerde niet, hier rooft Rome Christus Zijn eer.”
Luisteraars die nog in de veronderstelling verkeren dat de inbreng van SGP-voorman Van der Staaij woensdagavond serieus valt te nemen, helpt Van der Ham graag uit de droom. Zijn argument: wie in 1932 tegen de komst van een wet is, kan in 2013 natuurlijk onmogelijk pleiten voor de handhaving ervan.
O nee? Tijdens de behandeling van de blasfemiewet in 1932 deden diverse parlementariërs hun best de juridisch matig onderlegde ds. Zandt ervan te overtuigen dat een straffe, tegen de paapse mis gerichte catechismuspreek niet onder de reikwijdte van Donners voorstel zou vallen. De predikant, wie het in werkelijkheid vooral stak dat Donner alleen maar de meest opruiende, tot haat aanzettende vormen van godslastering strafbaar wilde stellen, volhardde echter in zijn afwijzing.
Dat in herinnering blijven roepen en tegen de SGP gebruiken, is vilein, zeker in het licht van de afgelopen vijftien jaar, waarin de staatkundig gereformeerden zich consequent als fervente verdedigers van het wetsartikel opstelden. Wie het misverstaan van Donners bedoeling door ds. Zandt even door de vingers ziet en vooral focust op het recente verleden ziet een consistente lijn: de SGP is voor behoud van de wet.
Deze eerste door Van der Ham gebruikte drogreden –als de wet protestantse christenen dreigt te belemmeren in hun antipaapse scheldkanonnades zijn ze tegen; als de wet hen van pas komt, zijn ze voor– snijdt dus geen hout. Hieronder de overige zes drogredenen waarvoor hetzelfde geldt.
- Het artikel is overbodig.
Daarover zijn (seculiere) juristen het zeker niet eens. Onder anderen de Nijmeegse rechtsgeleerde en PvdA-ideoloog Van Stokkom kwam tot een andere slotsom. Hij benadrukte in een advies aan het ministerie van Justitie vooral de symbolische functie van de blasfemiewet. Sinds Engeland zijn blasfemiewet afschafte, worden zaken rond de vrijheid van meningsuiting er bijna op leven en dood bevochten, zei hij in 2007 in Trouw. „Die maatschappelijke spanning moet je niet willen.”
Ook de Raad van State concludeerde „dat het recht op vrijheid van meningsuiting niet als grondrechtelijke eis meebrengt dat het verbod van godslastering wordt afgeschaft.”
Dr. G. Koolen, tot aan zijn pensionering in 2003 ambtenaar van het ministerie van Justitie, schreef in 2011 in een vakblad: „De kern van de verbodsbepaling is in een bredere context nochtans actueel. Het schofferen van medeburgers, of het nu is vanwege levensovertuiging of wat dan ook, doet welbewust afbreuk aan een democratische samenleving. Daartegen moet zij zich in alle omstandigheden weren, ook strafrechtelijk.”
- Vaststellen of er sprake is van godslastering is onmogelijk voor rechters; zelfs gelovigen zijn daarover onderling verdeeld.
In 2006 ontstond er in Europa behoorlijk wat ophef over de Confessions Tour van de Amerikaanse zangeres en actrice Madonna. Om aandacht te vragen voor de sterfte onder Afrikaanse aidswezen zong ze een lied terwijl ze aan een kruis hing en een doornenkroon droeg.
Volgens Van der Ham diende Madonna’s show puur te worden opgevat als een aanklacht tegen het anticondoomstandpunt van het Vaticaan en onderschreven veel bezoekers, „waaronder ook christenen”, haar boodschap. Van der Ham suggereerde dat deze bezoekers Madonna’s methode voor lief namen, maar onderbouwde dat verder niet.
Overige voorbeelden van godslastering waarbij de strafvervolging strandde omdat sommige gelovigen ze als beledigend ervaarden en anderen ze schouderophalend afdeden, heeft Van der Ham nooit genoemd.
Los daarvan is het hoe dan ook een misvatting dat de rechter in elke zaak zonder enig houvast moet aftasten of een gelovige zich terecht beledigt voelt. Met name uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) valt een aantal duidelijke handvatten af te leiden, zo betoogde onder anderen mr. dr. B. Tahzib-Lie, als juriste werkzaam op het ministerie van Buitenlandse Zaken, in 2008 in deze krant. Bijvoorbeeld hoe redelijk het aanstootgevende handelen is in het licht van een gelijkwaardig, niet-aanstootgevend alternatief.
- Door de blasfemiewet genieten gelovigen ten onrechte meer bescherming dan niet-gelovigen.
Dat is klinkklare nonsens. Godsdienst betreft de sacrale relatie van de mens tot de gans Andere, concludeert strafrechtjurist De Roo in 1970 in zijn dissertatie. „Men zal moeten erkennen dat voor agnostici, vrijdenkers, atheïsten, ook voor humanisten veelal, dit ‘rechtsgoed’ niet bestaat.” De Raad van State sluit zich helemaal bij die zienswijze aan.
- Omdat het wetsartikel al jaren een slapend bestaan leidt, is het feitelijk overbodig.
Tja, zoals de Rotterdamse advocaat H. van der Wilt in zijn onderzoek aanhaalt, hield het in beslag nemen en verbeurd verklaren van de godslasterlijke speelfilm ”Das Liebenskonzil” door de Oostenrijkse autoriteiten in 1994 moeiteloos stand bij het EHRM. Hetzelfde geldt voor het uitzendverbod van een Engelse toezichthouder voor ”Visions of Ecstasy” in 1998. De heilige Theresa van Avila heeft in deze film als jonge non erotische fantasieën over een gekruisigde Jezus.
De houding van de Nederlandse justitieministers Sorgdrager (D66), Donner en Hirsch Ballin (beiden CDA) is in het licht van deze uitspraken nogal slap te noemen. Sorgdrager vond optreden tegen reclameaffiches voor de film ”The people versus Larry Flynt” in 1997, inclusief de krenkende verwijzing naar Jezus’ kruisdood, niet nodig en bovendien kansloos. Justitie zou dan immers moeten bewijzen dat de vermeende lasteraar bewust het door hem gestelde Godsbeeld wilde beledigen. En uit „uitlatingen” van de filmmaker in de pers viel juist te af te leiden dat dat niet zijn opzet was.
Donner volgde deze redenering met betrekking tot de kruisigingsact van Madonna, zo liet hij de SGP in augustus 2006 weten. In plaats van het slapende karakter als vaststaand gegeven te aanvaarden, kan dus ook worden betoogd dat het het blasfemiewetje in Nederland vooral heeft ontbroken aan een goede ambassadeur in het kabinet.
- In plaats van naar de rechter te gaan, kunnen beledigde gelovigen hun kwelgeesten gewoon in het publieke debat van repliek dienen.
„Een argument uit het ongerijmde”, stelde de CDA-Tweede Kamerfractie tijdens de schriftelijke voorbereiding van het debat. Jurist en publicist M. van der Veen verwoordde het in november 2008 in NRC Handelsblad als volgt: „Soms wordt het publieke debat in de greep gehouden door individuen of groepen die het gebruiken om hun onverdraagzame opvattingen op te dringen. Dan stokt het en wordt een uitspraak een aanval.” Het CDA en Van der Veen bedoelen hetzelfde: juist de beledigde partij krijgt in Nederland amper een podium.
- Het kwaad straft zichzelf en dus is een blasfemiewet overbodig.
Deze drogreden is bekend: als God echt bestaat en almachtig is, dan heeft Hij geen bescherming door mensen of wetsartikelen nodig. „God staat daar toch boven?” informeerde Van der Ham in een Kamerdebat over strafbare belediging in 2008. Justitieminister Hirsch Ballin (CDA) diende hem van repliek: „Het gaat niet om het lasteren of krenken van God, Die zorgt wel voor Zichzelf. Het gaat erom dat de verhoudingen in het land niet worden verstoord, dat we vreedzaam met elkaar samenleven. Daarom is het zinvol om gelovigen te beschermen tegen kwetsende uitlatingen.”
Natuurlijk had de D66’er het allang kunnen weten. In het desbetreffende wetsartikel staat immers dat „met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete (…) wordt gestraft hij die zich (…) door smalende godslasteringen op voor godsdienstige gevoelens krenkende wijze uitlaat.” De blasfemiewet beoogde de gevoelens van gelovigen te beschermen. Niet God Zelf.