Handvol Iraakse spionnen misleidde de wereld
WASHINGTON/LONDEN – De vermeende massavernietigingswapens van Saddam Hussein vormden de belangrijkste reden om in 2003 een oorlog tegen Irak te beginnen. Achteraf bleek de rechtvaardiging van dit ingrijpen vooral op de getuigenissen van een handvol spionnen te berusten.
De Britse regering was zeer stellig in het najaar van 2002. De Iraakse president Saddam Hussein produceerde „zonder twijfel” massavernietigingswapens, aldus een rapport dat op 24 september van dat jaar naar buiten werd gebracht. Het document ging vergezeld van een persoonlijk voorwoord van de toenmalige premier Tony Blair.
De stelligheid van het rapport ten spijt, was er twijfel. De inlichtingen over de illegale Iraakse aspiraties waren „sporadisch en rommelig” en hoe dan ook „beperkt”, aldus een commissie van de gezamenlijke inlichtingendiensten. Hun bevindingen werden echter niet in het rapport opgenomen.
Achteraf gezien was een groot deel van het bewijsmateriaal voor een ”casus belli” op „leugens en wensdenken” gebaseerd, aldus de toenmalige Britse opperbevelhebber Mike Jackson. „Het leken gouden inlichtingen, maar het bleek allemaal nepgoud.”
Lord Butler, die in 2004 een onderzoek naar de bewijsvoering voor de Irakoorlog leidde, meent dat de Britse regering en de inlichtingendiensten zichzelf „hebben misleid.” Desondanks heeft Londen niet gelogen, want premier Blair geloofde werkelijk dat Saddam over massavernietigingswapens beschikte, aldus Butler.
Een centrale rol in deze misleiding speelden twee Iraakse overlopers: Rafid Ahmed Alwan al-Janabi en Muhammad Harith.
Janabi vroeg in 1999 asiel in Duitsland aan. Hij beweerde dat hij een ingenieur op chemisch gebied was, en trok daardoor de aandacht van de Duitse inlichtingendienst. De Iraakse overloper vertelde de spionnenbazen dat hij in Irak mobiele biologische laboratoria op vrachtwagens had gemonteerd om ze uit het zicht van spionageapparatuur te houden.
Harith vertelde een vergelijkbaar verhaal, maar zijn getui- genis werd tien maanden door de Amerikaanse en Britse inlichtingendiensten als onzin afgedaan. De beweringen van Janabi bleven echter staan.
De CIA had ook zo zijn eigen hooggeplaatste bronnen. Om te beginnen de Iraakse minister van Buitenlandse Zaken, Naji Saberi. In ruil voor 200.000 dollar –een eerste betaling– en een duur maatpak wist Saberi te vertellen dat Saddam „een paar chemische wapens uit de jaren 90 over heeft en van plan is massavernietigingswapens te verwerven – zowel chemische als biologische en nucleaire.”
Feit was dat het niet-conventionele wapenarsenaal van de Iraakse leider op dat moment zo goed als leeg was. Desondanks bleef de CIA volhouden dat Saddam een programma voor massavernietigingswapens had omdat „Irak op dit moment chemische wapens produceert en opslaat, en –als laatste redmiddel– over mobiele lanceerinrichtingen, gewapend met chemische wapens, beschikt.”
Met dit vermeende bewijsmateriaal gewapend, hield de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell in februari 2003 een toespraak tot de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Die speech moest het laatste spoortje twijfel wegnemen over de rechtvaardiging van militair ingrijpen in Irak.
Vorig jaar verklaarde Powell dat hij spijt van zijn rede heeft. Omdat uiteindelijk bleek dat Irak geen massavernietigingswapens van betekenis bezat.
Maar terugkomen op de betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal en de juistheid van de beslissing Irak binnen te vallen, deed hij niet. „Op dat moment dachten we dat het goed was. De president was dezelfde mening toegedaan, evenals het Congres.”
Om die reden werden de inwoners van Bagdad in de nacht van 19 op 20 maart 2003 wakker van het geloei van straalmotoren, gevolgd door luide explosies en felle branden.
Om die reden is Irak tien jaar later nog altijd een tot op het bot verdeeld sektarisch land, waarin geweld nog steeds aan de orde van de dag is. De Amerikaanse en Britse militairen zijn inmiddels goeddeels vertrokken, maar de problemen zijn er voor de Irakezen bepaald niet minder op geworden. Er is echter één verschil: dit keer kunnen ze niet een dictator de schuld geven.