Kader nodig voor zinvol gentechdebat
De Tweede Kamer begint maandag aan een reeks debatten over biotechnologie. Mogen voedselproducenten wel gebruikmaken van genetisch gemanipuleerd voedsel? Dat is een van de vragen die aan bod komen. Dr. Hendrik van de Pol en ir. Cors Visser
vinden dat het kabinet tot nu toe veel te laconiek met biotechnologie omgaat. Zij pleiten voor het gebruik van heldere toetsingscriteria. Het gaat er nu om spannen: krijgen we binnenkort genetisch gemanipuleerde groenten of vlees op ons bord? En zijn die producten dan duidelijk te onderscheiden van andere of niet? De komende weken gaat de Tweede Kamer daarover in debat met het kabinet.
Afgelopen maanden is er al flink gediscussieerd over voedsel en genetische manipulatie. De commissie-Terlouw heeft het afgelopen jaar geprobeerd een publiek debat op te zetten. Doel was om na te gaan wanneer de Nederlandse consument genetisch gemanipuleerd voedsel zou accepteren. De commissie liet gelukkig ruimte voor de vraag of genetische manipulatie sowieso wel mocht; argumenten van tegenstanders werden zeker gehoord.
In zijn reactie laat het kabinet echter blijken daar enigszins doof voor te zijn. Deze doofheid en de hele sfeer die de reactie ademt zijn een mooie illustratie van het gelijk van Terlouw. Een van zijn eerste conclusies is namelijk: „De commissie heeft waargenomen dat mensen naarmate zij beter geïnformeerd zijn en er meer over hebben nagedacht, scherper de voorwaarden aangeven waaronder zij de toepassing van biotechnologie in voedsel aanvaarbaar vinden.” Hier zouden wij, op grond van hetzelfde rapport, aan toe willen voegen: of waarom ze toepassing van biotechnologie in voedsel niet aanvaardbaar vinden.
Het kabinetsstandpunt is niet zo scherp, het spaart de kool en de geit. Grenzen blijven vaag en er zijn te veel mitsen en maren. We hopen dat de Tweede Kamer wel nadenkt en zich wel goed laat informeren. De keuzes die nu gemaakt worden zijn namelijk van groot belang voor zowel de burgers als voor de toekomst van een nieuwe techniek.
Autonoom
Op biotechnologisch gebied kan veel en elke dag kan er meer. Zo is het theoretisch gezien mogelijk om een bse-vrije koe te ’maken’ door de erfelijke informatie van het dier aan te passen, of een zalm die gekweekt wordt in een kweekvijver er rozer uit te laten zien. Ook kan men een nieuwe rijstsoort telen met extra vitamine A; dat is goed tegen oogziekten, waar veel mensen in derdewereldlanden last van hebben.
Dit laat meteen een aantal dilemma’s zien: genetische manipulatie kan goede gevolgen hebben voor de gezondheid van de mens of de productie van bepaald voedsel. Maar aan de andere kant: mag dat wel, mogen mensen zo maar in het leven van (mede)schepselen ingrijpen? Stellen we ons als mensen dan niet te autonoom op jegens onze Schepper? En wat voor gevolgen voor het milieu en de gezondheid van mens en dier hebben dergelijke ingrepen?
Vanzelfsprekend liep de commissie-Terlouw ook tegen allerlei vragen en onzekerheden aan. Hoewel ze weinig aandacht geeft aan de ethische bezwaren, is er in de voorstellen die ze doet sprake van terughoudendheid en voorzichtigheid. Een aanbeveling is bijvoorbeeld om de teelt van genetisch gemanipuleerde gewassen in Nederland niet of nauwelijks toe te staan: de teelt van transgene landbouwgewassen mag de wilde flora en fauna niet beïnvloeden. Daarnaast stelt de commissie voor om producten goed te etiketteren, om op die manier maximale keuzevrijheid voor de burger te garanderen.
Wat ons teleurstelt, maar niet erg verrast, is dat het kabinet veel minder voorzichtig is dan Terlouw. Het kabinet praat vooral over kansen: de bijbehorende risico’s moeten natuurlijk ingeperkt worden, maar de ontwikkelingen mogen vooral niet te veel worden afgeremd. Paars lijkt wat biotechnologie betreft niet te geloven in een polderaanpak en laat zijn oren hangen naar de wensen van wetenschap en biotechnologische industrie. Waar Terlouw stelt dat als er sprake is van (niet biotechnologische) alternatieven, genetische manipulatie niet mag, meent het kabinet „dat er extra reden is om terughoudend te zijn.” Ook als het gaat om het telen van biotech-gewassen, etikettering of het keuren door een onafhankelijk instituut, is het kabinet minder strikt dan de commissie.
Te veel markt
Het kabinet stelt zijn vertrouwen te veel in marktwerking en verantwoord ondernemerschap. Het mag dan waar zijn dat producten alleen verkopen als mensen er vertrouwen in hebben, van de overheid mag wel verwacht worden dat zij hier duidelijke kaders voor stelt.
Naar onze mening is het naïef te veronderstellen dat bedrijven altijd zelf zouden willen vertellen hoe hun voedselproducten echt zijn gemaakt, of dat marktpartijen zelf een keten in stand willen houden die vrij is van genetisch gemanipuleerde producten. Het kabinet is veel te laconiek: als het gaat om zulke grote onzekerheden die van invloed kunnen zijn op gezondheid van mens en dier, moet de overheid richting geven. Er is een visie nodig, een heldere en consistente lijn voor de beoordeling van biotechnologische toepassingen. Ook de commissie-Terlouw biedt hiervoor onvoldoende houvast.
Criteria
Het wetenschappelijk instituut van de ChristenUnie probeert hieraan wel vorm te geven. Verschillende mensen bogen zich over de vraag of het mogelijk is een integraal toetsingskader te ontwikkelen. De publicatie ”Toetsen en begrenzen”, geeft een voorzet voor een dergelijk kader.
Een vijftal criteria komt hierin naar voren. In de eerste plaats de handeling zelf, in hoeverre wordt de eigensoortelijkheid aangetast. Het tweede criterium is het doel; het produceren van medicijnen is bijvoorbeeld belangrijker dan het verbeteren van de smaak van tomaten. Vervolgens is het soort organisme van belang: plant, dier of mens. Ten vierde de risico’s voor de gezondheid van mens of dier en de gevolgen voor welzijn, milieu en samenleving. Ten slotte, en niet onbelangrijk: zijn er alternatieven waarbij geen ingreep in de integriteit van medeschepselen nodig is. Als die er zijn, moet het doel wel zodanig goed en die risico’s zo klein zijn, dat zoiets ingrijpends als genetische manipulatie zou mogen.
Een dergelijke systematische benadering kan het debat dat volgende week in de Tweede Kamer begint, verhelderen. Vanuit verschillende organisaties is al positief gereageerd op deze insteek van de ChristenUnie. Zonder een integraal toetsingskader is het gevaar groot dat voor- en tegenstanders elkaar om de oren gaan slaan met succesvolle of juist desastreuze voorbeelden van biotechnologie. En daar is niemand bij gebaat.
De auteurs zijn respectievelijk senior consultant van European Biotech Consultancy en medewerker van het wetenschappelijk instituut van de ChristenUnie. Van hun hand verscheen de publicatie ”Eten en genen, een bredere toetsing”.