Onderzoek naar antisemitisme in Nederland hard nodig
De heftige antisemitistische uitspraken van Turkse jongeren uit Arnhem (RD 11-3 en 12-3) maken duidelijk dat een onderzoek naar Jodenhaat in Nederland hard nodig is, stelt dr. Manfred Gerstenfeld.
Hoe komt verzwegen nieuws weken later op de voorpagina? Waarom aarzelen Nederlandse autoriteiten al vele jaren om gedetailleerd onderzoek te doen naar antisemitisme? Kan de Joodse gemeenschap in Nederland haar problemen nog zelf goed aan de orde stellen?
Dat zijn enkele van de vele vragen opgeroepen door de ”Arnhemse Turkenaffaire”. De chronologie is als volgt. Op 17 februari interviewt de Turkse vrijwillige buurtwerker Mehmet Sahin een aantal Turkse jongeren uit Arnhem in het tv-programma ”Onbevoegd gezag” van de NTR. De jongens prijzen Hitler en de Holocaust, incluis de moord op Joodse baby’s.
De pers heeft behalve het recht van vrijheid van meningsuiting ook een ander zelden vermeld recht, het ”doofpotrecht”. De landelijke media zwijgen meer dan een week over deze extreme publieke uiting van haat. Slechts enkele blogs geven er aandacht aan.
Het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) roept op 25 februari minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ertoe op om landelijk onderzoek te doen naar antisemitische vooroordelen onder scholieren. Dit persbericht krijgt ook geen aandacht in de landelijke media. Het zal bovendien tot 13 maart duren voordat een minister –Asscher– de uitspraken van de haatjongeren veroordeelt.
Op 28 februari haalt de affaire eindelijk een landelijk dagblad. In Trouw schrijft Elma Drayer dat als autochtone pubers op televisie gezegd hadden dat moslims, incluis baby’s, afgeslacht zouden moeten worden, deze publieke islamofobie tot grote verontwaardiging zou hebben geleid. Zo komt naast het antisemitisme een tweede aspect naar voren: het zwijgen van de pers. Ook Drayers column roept weinig navolging op.
De affaire krijgt pas een nieuwe dimensie als het Simon Wiesenthal Center (SWC) uit Los Angeles een brief schrijft aan premier Rutte. De brief wordt ook verspreid onder de leden van de Tweede Kamer. Het SWC roept de premier ertoe op een diepgaand onderzoek te doen naar antisemitisme in de Nederlandse maatschappij en maatregelen te nemen om Jodenhaat te bestrijden.
In de zaterdageditie van De Telegraaf op 9 maart is deze brief voorpaginanieuws. Ook enkele andere kranten vermelden de brief. Het maakt duidelijk dat de interventie van het SWC meer persaandacht creëert dan het persbericht van het CIDI, dat al tientallen jaren samenwerkt met de Nederlandse media. Het geeft aan dat internationale Joodse organisaties meer kunnen bewerkstelligen dan Joods Nederland en zijn vrienden. De Nederlands Joodse gemeenschap staat steeds meer onder druk.
In zijn brief wijst het SWC op een tekende uitspraak. De Turkse jongeren zeiden dat „niemand op onze school houdt van Joden.” Dat betreft dus ook autochtone Nederlanders. Ondertussen wordt bekend dat Sahin en zijn familie moesten onderduiken vanwege doodsdreigingen.
Op internationale websites krijgt de Arnhemse affaire eerder en meer aandacht dan in Nederland zelf. De video van de uitzending wordt breed toegankelijk gemaakt door ondertiteling in het Engels en het Frans. Op Israel National News, een grote Engelstalige Israëlische website, komt Nederland er slecht af. Vooral ook omdat de site tegelijkertijd aandacht geeft aan het voornemen van de Nederlandse regering om producten uit Joodse nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever te labelen.
De Arnhemse affaire is niet meer dan een enkel incident dat uit de doofpot is gehaald. Blijft de vraag wat de redenen zijn van het verzwijgen van het wijd verspreide antisemitisme onder Nederlandse moslimjongeren. In hoeverre komt het voort uit angst voor sociale onrust onder Nederlandse moslims? Wat is het aandeel van Nederlandse schuldgevoelens vanwege het eigen racisme in de voormalige koloniën? Veel Nederlanders koesteren bovendien het dwaze idee dat minderheden niet racistisch kunnen zijn. Dat is een nieuwe vorm van racisme dat we humanitair racisme kunnen noemen. En hoezeer spelen politieke interesses van redacteuren een rol?
Vroeger of later zal er in Nederland gedetailleerd onderzoek gedaan moeten worden naar antisemitisme. Dat moet veel verder gaan dan onder scholieren. Het moet de wijdverspreide vooroordelen onder moslims bestuderen. Het gaat om de hele gemeenschap, studenten incluis. Het onderzoek zal zich ook moeten richten op het veelvuldig zwijgen van veel leiders van moslimorganisaties als er zulke incidenten plaatsvinden, of erger nog, het ‘witwassen’ van daders tot slachtoffers.
Overigens is een gedetailleerd onderzoek naar antisemitisme onder de autochtone Nederlandse gemeenschap ook hard nodig. Dat onderzoek zou zich onder meer kunnen richten op het bestuderen van de reden om de problemen te verzwijgen, de holle politieke retoriek en het gebrek aan actie, alsmede mogelijkheden tot vermindering van het antisemitisme. Hoe langer we dergelijk onderzoek voor ons uit schuiven, des te erger zal de problematiek worden.
De auteur is bestuurslid en voormalig voorzitter van het researchinstituut Jerusalem Center for Public Affairs. Hij ontving in 2012 een prijs van het Journal for the Study of Antisemitism voor zijn levenswerk.