Kerk & religie

Helft psalmboek wordt niet gebruikt

Van de bijna 1500 verzen die het psalmboek in de berijming van 1773 telt, wordt meer dan de helft zelden of nooit gezongen. Tot die vaststelling komt dr. J. Polder nadat hij 1500 psalmbriefjes heeft bekeken. Het onderzoek wordt zaterdagmiddag in Amersfoort gepresenteerd.

Kerkredactie
18 January 2002 20:59Gewijzigd op 13 November 2020 23:22
AMERSFOORT - Van de bijna 1500 verzen die het psalmboek in de berijming van 1773 telt, wordt de helft zelden of nooit gezongen. Tot die vaststelling komt dr. J. Polder nadat hij 1500 psalmbriefjes heeft bekeken. Het onderzoek wordt zaterdagmiddag in Amers
AMERSFOORT - Van de bijna 1500 verzen die het psalmboek in de berijming van 1773 telt, wordt de helft zelden of nooit gezongen. Tot die vaststelling komt dr. J. Polder nadat hij 1500 psalmbriefjes heeft bekeken. Het onderzoek wordt zaterdagmiddag in Amers

Polder verzamelde, bijgestaan door dertien organisten uit diverse kerkverbanden, een jaar lang 1500 psalmbriefjes, lijstjes waarop predikanten aangeven welke psalmen ze in de eredienst laten zingen. De informatie is afkomstig uit dertig verschillende gemeenten. Het resultaat van het onderzoek verschijnt zaterdag in Kerk en Muziek, het contactorgaan van de Vereniging Organisten Gereformeerde Gemeenten (VOGG).

Welke psalmen worden vaak gezongen en welke nooit? De verdeling van de gezongen psalmen blijkt erg scheef te lopen, constateert Polder. Weinig psalmen worden vaak gezongen, veel psalmen worden weinig gezongen. De Psalmen 25, 89 en 119 behoren in alle gemeenten tot de meest gezongen psalmen, waarbij Polder wel wijst op het grote aantal verzen van Psalm 119.

Uit het onderzoek volgt ook dat psalmen vaker gezongen worden naarmate ze het persoonlijk geloofsleven betreffen, een Messiaans karakter hebben of over de relatie tussen de Heere en Zijn volk gaan, schrijft Polder. Psalmen met een algemener karakter en verzen die over de persoonlijke omstandigheden van de dichter gaan of uitgesproken wraakgevoelens verwoorden, komen minder vaak aan bod.

In het onderzoek van Polder zijn zestien gereformeerde gemeenten vertegenwoordigd (897 diensten), acht hervormde gemeenten (237 diensten), drie christelijke gereformeerde kerken (102 diensten), één oud gereformeerde gemeente (137 diensten) en twee gereformeerde gemeenten in Nederland (98 diensten). Van het totaalaantal verzen in het psalmboek (1488) werden ongeveer 400 verzen slechts incidenteel gezongen. Ruim 300 verzen bereikten in geen enkele gemeente het psalmbord. In alle gemeenten samen werden er per dienst gemiddeld 4,6 psalmen en 7 verzen gezongen, stelt Polder vast. Per dienst werden de meeste verzen gezongen in de hervormde en christelijke gereformeerde gemeenten. In de oud gereformeerde gemeente en de twee gereformeerde gemeenten in Nederland werd verhoudingsgewijs weinig gezongen, terwijl de gereformeerde gemeenten een tussenpositie innamen.

Polder onderzocht verder de psalmkeuze van organisten voor en na de dienst. De verschillen in hun keuze met die van predikanten is niet zo groot, heeft hij gemerkt. Dat komt overigens niet doordat organisten zich bij in- en uitleidend spel laten leiden door de psalmbriefjes. Daarvan is, voor alle gemeenten samen, slechts in eenderde van de gevallen sprake.

Polder geeft enkele verklaringen waarom een groot deel van het psalmboek niet aan bod komt tijdens de zondagse diensten. Onbekendheid is volgens hem een eerste reden. „Verbetering hiervan kan worden nagestreefd door systematisch aandacht te schenken aan onbekende psalmen. Niet alleen tijdens de eredienst, maar ook op de catechisatie, in de gezinnen, op school en in de predikantsopleiding. Wanneer bijvoorbeeld iedere week één psalm wordt bestudeerd en zo mogelijk ook uit het hoofd wordt geleerd, kan in de vierjarige opleidingsperiode van predikanten het gehele psalmboek worden doorgewerkt.” Polder geeft ook als idee mee om op een vast moment tijdens de eredienst het hele psalmboek door te werken.

Als tweede reden wijst het VOGG-bestuurslid op de inhoud van de psalmen. Verzen die specifiek over het volk Israël gaan, worden weinig gezongen, evenals wraakpsalmen zoals 137:5 en enkele verzen uit Psalm 109. „Als we voor het specifiek oudtestamentische lied geen plaats hebben, rijst onmiddellijk de vraag wat we dan wel met het nieuwtestamentische lied doen. Uiteraard kunnen we over de heilsfeiten zingen in de profetische verzen uit de oude bedeling, maar als we dan toch selectief zijn, waarom zouden we dan -op zijn minst even selectief en nog veel kritischer- geen bijbelliederen en gezangen aan ons psalmboek toevoegen?” Polder wijst op dichters uit Reformatie en Nadere Reformatie die hebben laten zien dat dit mogelijk is „zonder de bijbelse boodschap ook maar op enigerlei wijze geweld aan te doen.”

In de derde plaats kan de berijming van bepaalde psalmen een oorzaak zijn, suggereert de onderzoeker, bijvoorbeeld omdat deze taalkundig en dichterlijk stroef loopt. Zo werd Psalm 10:7 twee keer gezongen, terwijl de onberijmde tekst: „Gij aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in Uw hand geve”, veelvuldig wordt aangehaald. „Als het zo is dat de berijming de enige reden vormt om bepaalde psalmen niet te zingen, leidt dit onvermijdelijk tot de aanbeveling om de psalmberijming te herzien: Zingt de HEERE een nieuw lied.”

Als vierde oorzaak wijst Polder op het onbekend zijn van de melodie, vooral met de dorische melodieën. De kwestie heeft een hoog kip-ei-gehalte, schrijft Polder, „want ook het omgekeerde is immers waar: de melodie is niet bekend omdat de betreffende psalm zo weinig wordt gezongen.” In dit verband vraagt Polder aandacht voor het feit dat de psalmmelodieën, in opdracht van Calvijn, ritmisch zijn gecomponeerd. „Het zou interessant zijn om na te gaan of juist de dorische melodieën in een ritmische zangwijze niet veel beter zingbaar zouden zijn (…) Bij het aanleren van de onbekende psalmen alsook van de ritmische melodieën kunnen kerkkoren en minder geformaliseerde zanggroepen een voortrekkersrol vervullen.”

Met het onderzoek hoopt Polder aanzetten te geven voor verdere doordenking van het zondagse zingen in de gereformeerde gezindte. „Benadrukt moet worden dat het psalmenonderzoek niet is bedoeld om de betekenis van de psalmen en verzen die veel worden gezongen te relativeren. Wel is het bedoeld om aandacht te vragen voor al die andere psalmen en verzen die het ook waard zijn om te worden gezongen en gespeeld.”

Het VOGG-onderzoek is niet het eerste, maar behoort wel tot het meest omvangrijke onderzoek naar het psalmgezang dat tot op heden is uitgevoerd. Dr. Jan Smelik, musicoloog, en ds. C. Hogchem, predikant van de gereformeerde gemeente in Barneveld, geven zaterdagmiddag in Amersfoort een reactie tijdens een kerkmuzikaal symposium ”Zingen op zondag”.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer