Verwondering
Jesaja 53:10b
„Als Zijn ziel zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zal Hij zaad zien. Hij zal de dagen verlengen; en het welbehagen des Heeren zal door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan.” Wat een verwondering moet dit opwekken in mensen en engelen! Hij, de eeuwige God, de Schepper van de einden der aarde, heeft onze natuur aangenomen en onze schuld betaald. Hij heeft Zijn leven voor ons afgelegd en Hij heeft dat gedaan toen wij om de walgelijkheid van onze ziel waren geworpen op het vlakke veld. Verwondert u, dat zoiets kon gebeuren. Hebt u ooit twee zulke ongelijke partijen gezien, die door zo’n nauwe band aan elkaar verbonden waren? Wie kan het bevatten dat zulke ellendige zondaren zouden worden bevorderd tot zo’n heerlijke staat, dat zij ten huwelijk zouden worden genomen door zo’n Verhevene, ja, door hun Schepper?
Wij mogen met Abigaïl zeggen: „De Koning heeft tot mij gezonden om mij tot vrouw te nemen.” Zij zou tevreden geweest zijn met een geringe plaats, want zij zei: „Zie, uw dienstmaagd zij tot een dienares, om de voeten der knechten van mijn heer te wassen.” Wij behoorden met Petrus uit te roepen: „Heere, ga uit van mij, want ik ben een zondig mens.” Hij heeft ons genomen van de drekhoop en heeft ons bekleed en zal ons nog bekleden met de mantel van Zijn gerechtigheid. Is het geen hemelse en onuitsprekelijke verborgenheid? Zijn wij niet geneigd uit te roepen: „Hoe heeft Christus het overwogen, dat Hij ellendige zondaren wilde maken tot Zijn metgezellen en bruid?”
Andrew Gray, predikant te Aberdeen
(”All the Works”, 1839)