Opinie

Parlement moet handen niet opnieuw willen laten binden

Het kabinet is bij partijen buiten de coalitie steun aan het zoeken voor nieuwe bezuinigingen. Dat roept nogal wat discussie op. De voordelen van de aanpak van het kabinet wegen echter zwaarder dan de eventuele nadelen, vinden mr. dr. Hans-Martien ten Napel en Jeanne Veldwijk.

7 March 2013 20:53Gewijzigd op 15 November 2020 02:22

Het kabinet moet voor de derde maal in korte tijd zijn plannen aanpassen omdat het niet over een meerderheid beschikt in de Senaat. Al direct in november werd het regeerakkoord opengebroken vanwege de omstreden inkomensafhankelijke zorgpremie. In februari sloot het kabinet een compromis met D66, Christen­Unie en SGP over maatregelen op de woningmarkt. En nu moet het kabinet met steun van misschien weer andere partijen een akkoord over het begrotingsbeleid voor 2014 zien te bereiken.

Voorzover hier sprake zou zijn van een weeffout die is ontstaan tijdens de formatie van het kabinet-Rutte II, kan deze in ieder geval niet zonder meer worden geweten aan de gevolgde nieuwe formatieprocedure. Afgelopen jaar voerde de koningin voor het eerst niet meer de regie over de kabinetsformatie. Het kabinet-Rutte I, dat in 2010 nog volgens de traditionele formatieprocedure tot stand kwam, was echter ook al een minderheidskabinet.

Dit kabinet van VVD en CDA beschikte evenmin over een meerderheid in de Eerste Kamer, al kon de informele gedoogsteun van de SGP veelal uitkomst bieden. Ondanks het feit dat de PVV op de belangrijkste beleidsterreinen formele gedoogsteun leverde, kon het in de Tweede Kamer bovendien ook niet op een vaste meerderheid rekenen.

De minderheidspositie van beide kabinetten lijkt dan ook veeleer het gevolg van de „ferme politieke wil” bij de betrokkenen om deze tot stand te brengen. Zo was vorig jaar al op de verkiezingsavond duidelijk dat Rutte en Samson voor elkaar hadden gekozen. De nieuwe formatieprocedure heeft hiervoor hoogstens nog wat meer ruimte geboden, doordat de politieke wil van de onderhandelaars anders dan in 2010 niet langer getemperd kon worden door niet-politieke adviseurs van het staatshoofd als de vicepresident van de Raad van State.

PvdA-senator Noten voorzag de noodzaak van gelegenheids­akkoorden in feite al in september vorig jaar, toen hij opmerkte: „Een fractie in de Eerste Kamer zal een regering nooit aan een meerderheid helpen als haar partijgenoten in de Tweede Kamer tégen het desbetreffende wetsvoorstel hebben gestemd.”

Ook Wiegel vindt dat VVD en PvdA het gegeven van hun Senaatsminderheid hebben onderschat. Een tussenformatie met bijvoorbeeld CDA en D66 zou geboden zijn om alsnog tot een stabiel meerderheidskabinet te komen. De huidige constellatie zou het vertrouwen van de burgers in de politiek schaden.

Premier Rutte zelf lijkt zich geen zorgen te maken over het bereiken van een akkoord over het begrotingsbeleid voor 2014: „Dat is het normale parlementaire handwerk.” Deze positieve houding ten aanzien van nieuwe onderhandelingen met de oppositie is overigens in zoverre opmerkelijk dat Rutte tijdens de kabinetsformatie juist aangaf niet aan „waterige compromissen” tussen VVD en PvdA te willen doen.

Trouwcolumnist Hans Goslinga bestempelde de noodzaak van gelegenheidsakkoorden zelfs als een zegen. Kernachtig somt hij nog eens de bezwaren op van het decennialange coalitiemonisme: „Het heeft afbreuk gedaan aan de functie en het gezag van het parlement, aan het politieke debat en aan het publieke ambt van Kamerlid.” Meer zeggenschap van oppositiepartijen zou het gezag van het parlement vergroten en daarmee op termijn juist het vertrouwen in de politiek ten goede komen.

Inderdaad maakten de latere partijen van het Kunduzakkoord in april 2012 een opmerkelijke keuze. Na het mislukken van 
de Catshuisonderhandelingen 
stelden zij namelijk het ontslag van het kabinet-Rutte I als voorwaarde voor het bereiken van overeenstemming over de begroting voor 2013. Deze partijen 
verspeelden daarmee de, als gevolg van het intrekken van de gedoogsteun door de PVV ontstane, mogelijkheid om meer zeggenschap op het kabinetsbeleid te krijgen.

Ook de huidige gelegenheidsakkoorden vormen in dit licht bezien weer een uitgelezen kans voor de Kamer om meer dualistische verhoudingen te bewerkstelligen. Het parlement zou zich daarom twee keer moeten bedenken alvorens bijvoorbeeld via een tussenformatie de handen weer te laten binden.

Het is een terechte zorg dat de samenhang in het beleid met een ‘opensourcekabinet’ in het geding kan komen. Van het formuleren van een overkoepelende visie heeft dit kabinet echter vanaf het begin welbewust afgezien. De gelegenheidsakkoorden versterken deze eerder gekozen pragmatische aanpak. Ook politiek-staatsrechtelijk valt er overigens weinig op aan te merken.

De auteurs zijn respectievelijk universitair docent staats- en bestuursrecht en student-assistent aan de faculteit der rechts­geleerdheid van de Universiteit Leiden.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer