Hutton-rapport komt pas volgend jaar
De Britse rechter Lord Hutton heeft maandag gezegd dat het rapport van zijn onderzoek naar de omstandigheden rond de dood van de Britse wapenexpert David Kelly waarschijnlijk pas begin volgend jaar gereed zal zijn, later dan verwacht.
Hutton sloot de hoorzittingen in zijn onderzoek vorige maand af, maar maandag heropende hij ze voor een kruisverhoor van Kevin Tebbit, de hoogste ambtenaar van het ministerie van Defensie. Het getuigenis van Tebbit was eerder onderbroken omdat hij wegens een operatie een tijdje ertussenuit moest. Ook zei de Britse magistraat dat de commissie nog een groot aantal documenten en getuigenverklaringen moet bestuderen.
Kelly pleegde op 18 juli vermoedelijk zelfmoord, nadat zijn naam was gevallen als mogelijke bron van een bericht van de BBC, dat de regering het dossier over de Iraakse bewapening had aangedikt. Tebbit zei gisteren dat premier Tony Blair de vergadering voorzat waar besloten werd de naam van Kelly te onthullen.
De regering was aanvankelijk niet van plan de naam van Kelly prijs te geven, maar kwam daarvan terug toen duidelijk werd dat zij van misleiding kon worden beticht als het parlement of de media erachter kwamen dat zijn naam werd achtergehouden. Tebbit noemde het BBC-bericht „een tikkende tijdbom.”
Het ministerie van Defensie deed op 8 juli een verklaring uitgaan waarin stond dat een medewerker had toegegeven met de BBC te hebben gesproken. Diens naam werd niet genoemd, maar de persvoorlichters van het ministerie kregen de instructie te bevestigen dat het Kelly was, als journalisten daar naar zouden vragen. De gebeurde de volgende dag.
Blair heeft zelf voor de commissie-Hutton de volle verantwoordelijkheid op zich genomen voor de regeringsbeslissing die leidde tot de onthulling van de naam van Kelly. Uit het onderzoek werd tot dusver echter niet duidelijk in hoeverre Blair zelf bij die beslissing betrokken was. Op de vraag of hij op de hoogte was van een definitieve beslissing om de naam van Kelly prijs te geven, zei Blair van niet. De premier zei evenmin inzage te hebben gehad in het materiaal dat aan persvoorlichters werd verstrekt om vragen van journalisten te beantwoorden.