Strijden voor het vaderland
In Sociologie (jaargang 8 nr. 3) komt de vraag aan de orde wat Nederlandse militairen in Afghanistan drijft bij hun gevechtsacties. Wat is hun zelfbeeld?
Veruit de meesten van hen zien de westerse cultuur als superieur. Maar we moeten niet denken dat zij bij hun gevechtsacties gedreven worden door liefde tot de eigen natie. Een nationalistische motivatie is hun vreemd. De Nederlandse militairen vechten voor zichzelf en hun maten.
Dat laatste geldt ook voor Amerikaanse soldaten. Maar patriottisme is bij hen veel duidelijker aanwezig. Zij dienen hun land. De nationalistische retoriek waarmee zij voortdurend overspoeld worden, laat bij hen kennelijk wat na.
Het beeld dat de Nederlandse militairen van Afghanistan hebben, is negatief. Ze leven daar nog in de middeleeuwen en zijn daarmee een tegenpool van de eigen natie. Bij de Amerikaanse militairen is dat nog sterker. Dat negatieve beeld wordt hun ook uitdrukkelijk bijgebracht. De Afghanen met hun islamitisch geloof gelden als primitieve mensen en vijanden van onze beschaving.
Bij Nederlandse militairen staat de islam niet op de voorgrond. Daarom zien zij de Afghaanse burgers en ook krijgsgevangenen niet als tegenstanders en vijanden. Dat beperkt de kans op excessen in de omgang met hen.
Grensoverschrijdende militaire misdaden worden meestal gepleegd tegen groepen die men cultureel en raciaal als wezenlijk verschillend ziet. Maar ook vanuit een sterke verbondenheid met de militaire broederschap kan men tot misdaden komen. Die militaire groepsloyaliteit is echter wel noodzakelijk voor de gevechtsbereidheid. Vaderlandsliefde is dat niet.
Door de deïnstitutionalisering van de religie vindt de constructie van de persoonlijke religiositeit tegenwoordig vaak plaats buiten de traditionele kerkelijke activiteiten. In dat verband is de vraag van belang hoe jongeren manifestaties zoals het Flevofestival beleven. Religie & Samenleving (jaargang 7 nr. 3) bevat de resultaten van een onderzoek daarnaar.
In hoeverre voelen mensen zich op het Flevofestival diep met elkaar verbonden? In hoeverre is er sprake van een ontmoeting met God of het goddelijke? Bij de jongere bezoekers staan gezelligheid en leuke muziek voorop als het gaat om de vraag wat ze van het Flevofestival verwachten. Oudere bezoekers noemen ontmoeting met anderen en verdieping van hun geloof.
Als het gaat om de vraag wat de bezoekers op het Flevofestival het meest geraakt heeft, worden worshipconcerten het vaakst genoemd. Daarbij wordt men geraakt in datgene wat voor hen heilig is. Is dat laatste niet van toepassing, dan geniet men in ieder geval van de bijzondere sfeer en de gezelligheid.
Als men vraagt naar vier kernwoorden die het festival zouden kunnen typeren, wordt gezelligheid ook het meest genoemd. Men ziet het Flevofestival als een feest.
Voor een groot deel van de bezoekers is het een noodzakelijke aanvulling op het geloofsleven in de plaatselijke kerk. Die is vaak saai, stijf en liturgisch traditioneel. Hun geloofservaring wordt daarbij niet aangesproken. Wel vinden ze daar vaak meer diepgang dan op Flevo. De houding van hun gemeente varieert van stimulerend tot tolererend.
Popmuziek is voor jongeren belangrijk als religieuze bron. Engelse kerken houden daar meer rekening mee dan Nederlandse. Die nemen popmuziek veelal niet serieus als middel tot het beleven van religieuze gemeenschap.
Socialisme & Democratie (jaargang 70 nr. 1) schenkt aandacht aan armoede in de Verenigde Staten. Volgens de jongste cijfers telt Amerika 46 miljoen armen. Dat zijn er 15 miljoen meer dan in 2000. In de jaren zestig van de vorige eeuw werd een enorme vooruitgang geboekt op het terrein van de armoedebestrijding. Die vooruitgang is inmiddels voor een deel weer tenietgedaan. Ook het aantal zeer armen, mensen die onder de helft van de armoedegrens leven, is aanzienlijk gestegen.
Armoede treft vooral alleenstaande moeders met kinderen. Verder geldt dat onder zwarten, latino’s en indianen het armoedepercentage bijna driemaal zo hoog ligt als onder blanken.
Armoede wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door lage lonen. Bij een kwart van alle banen ligt het loon onder de armoedegrens. In veertig jaar tijd is het mediane loon slechts met 7 procent gestegen. Daarentegen zijn de topinkomens aanzienlijk gegroeid. Bovendien is in de jaren negentig onder president Clinton de bijstandsregeling ingrijpend versoberd.
Mensen die te weinig verdienen om rond te komen, zijn echter niet geneigd om daar structurele oorzaken voor te zoeken. Veeleer zien zij dat als een kwestie van persoonlijk falen of pech.
Bovendien is de groep langdurig armen en van hen bij wie armoede overgaat van de ene op de andere generatie, maar klein. De meeste mensen in de Verenigde Staten die armoede ondervinden, blijven daar niet levenslang in steken.
Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur Reformatorisch Dagblad. Reageren? focus@refdag.nl.