Geef budgetrecht niet klakkeloos over in Brusselse handen
Het is onverstandig om ten behoeve van een kwakkelende eurozone het parlementaire budgetrecht op te geven zonder dat er een gelijkwaardig democratisch alternatief voorhanden is, stelt dr. Alfred Pijpers.
Koortsachtig zoekt de regering naar steun in het parlement voor nieuwe bezuinigingen. Zo gaat dat in een nette parlementaire democratie. Maar dat kan in de nabije toekomst wel eens ingrijpend veranderen. Indien de Brusselse integratieplannen doorgaan, wordt het budgettaire medebeslissingsrecht van Tweede en Eerste Kamer behoorlijk aangetast. Een democratisch alternatief op Europees niveau is niet voorhanden.
Omwille van de euro is de nationale begrotingspolitiek van de lidstaten in hoog tempo aan Europese banden gelegd. De regels van het Stabiliteitspact zijn aangescherpt en voorzien van boeteclausules. Het begrotingsverdrag deed daar nog een schepje bovenop, en binnenkort zal het ”two-pack” in werking treden, dat het toezicht van de Europese Commissie verder versterkt.
In het kader van het zogeheten Europese semester moeten de eurolanden nu al vroegtijdig hun ontwerpbegroting in Brussel voorleggen. Allemaal zaken die volgens de Raad van State „diep ingrijpen in de nationale begrotingsprocedures en de bepaling van het macro-economisch beleid.”
Herman Van Rompuy wil snel verder met zijn „echte” Economische en Monetaire Unie (EMU), ook al suggereert premier Rutte telkens dat deze plannen van tafel zijn. Tijdens de Europese Raad van 27 en 28 juni wordt waarschijnlijk besloten bindende „contracten” te sluiten tussen de nationale regeringen en de Europese instellingen, ter vervanging van de meer vrijblijvende landenspecifieke aanbevelingen die de Commissie nu doet. De Raad van State spreekt van „mogelijk vérstrekkende voorstellen.” Compleet met de handtekening van minister Dijsselbloem, die als voorzitter van de eurogroep de federale marsorders voortaan medefiatteert.
Al deze maatregelen betekenen een geduchte uitholling van het aloude budgetrecht van Tweede en Eerste Kamer, de hoeksteen van onze parlementaire democratie. Het Europees Parlement kan niet in deze leemte voorzien. Dat bestaat immers voor 95 procent uit personen die onze taal niet spreken, en onze geschiedenis, wetten, cultuur en tradities niet kennen. Daar valt nog wel mee te werken zolang het gaat om handels- en milieutechnische regels voor de gemeenschappelijke markt, die de burger doorgaans niet rechtstreeks raken. Maar zo’n overwegend niet-Nederlands gezelschap kan natuurlijk onmogelijk beslissende invloed gaan uitoefenen op de specifieke keuzes die Nederlandse staatsburgers wensen te maken over hun belastinggeld. Wat weten Spanjaarden, Polen, Denen of Bulgaren af van onze woningmarkt, AOW, zorg, studiefinanciering, of kinderopvang?
Dat bezwaar geldt ook voor een kleiner parlement van alleen de zeventien eurolanden. Bovendien hebben in zo’n ‘eurozonekamer’ de Zuid-Europese lidstaten (Frankrijk, Italië, Spanje, Portugal, Griekenland, Cyprus, Malta) op basis van hun bevolkingsomvang automatisch een meerderheid. Die vaste meerderheid van overwegend zwakkere economieën dan de Nederlandse krijgt dus in een toekomstige EMU beslissende invloed op het macro-economisch beleid van de lidstaten, en op de inrichting van onze rijksbegroting.
De houding van het kabinet is tweeslachtig, te oordelen naar de nota ”Bruggen slaan in Europa”, die minister van Buitenlandse Zaken Timmermans (PvdA) onlangs uitbracht. Enerzijds erkent Timmermans dat er omwille van de euro „verdere ingrijpende en pijnlijke hervormingen in de lidstaten”, alsmede „strengere, afdwingbare afspraken over nationaal begrotingsbeleid” noodzakelijk zijn, de nieuwe contracten incluis. Anderzijds zegt hij dat zo’n contract „natuurlijk eerst” aan het Nederlandse parlement moet worden voorgelegd. Maar de Raad van State heeft al geconstateerd dat in die fase „de mogelijkheid tot wijziging of verwerping van die contracten nog maar zeer beperkt zal zijn.”
De verzekering van Timmermans dat „de inrichting van het belastingstelsel, de sociale zekerheid, het pensioenstelsel, de zorg en het onderwijs nationaal geregeld blijven”, is evenzeer misleidend. De hypotheekrenteaftrek, pensioenleeftijd en de WW staan al hoog en breed op het lijstje aanbevelingen dat de Commissie vorig jaar aan de regering heeft overhandigd. Vanwege hun grote budgettaire implicaties kunnen deze sectoren in de toekomst moeilijk onder de Brusselse radar blijven, ook al zijn daar nog bepaalde verdragswijzigingen voor nodig.
Het kabinet-Rutte II schenkt dus geen klare wijn over de toekomstige begrotingsmacht van Brussel. Het verdonkeremaant het meest cruciale punt voor de Nederlandse Europapolitiek. Dat is namelijk de vraag of wij bereid zijn ten behoeve van een kwakkelende, mogelijk niet levensvatbare eurozone, ons grondwettelijk verankerde parlementaire budgetrecht op te geven, zonder dat er in de verste verte een gelijkwaardig democratisch alternatief voorhanden is.
De auteur is oud-docent politieke wetenschappen aan de Universiteit Leiden en was tevens onderzoeker aan Instituut Clingendael in Den Haag.