Eurocrisis kan zomaar weer oplaaien, met dank aan Italië
APELDOORN – De eurocrisis zou zomaar weer kunnen oplaaien. Met argusogen volgt de financiële wereld de politieke ontwikkelingen in Italië. De verkiezingsuitslag in dat land leidde tot schrikreacties op de markten.
Toen maandagmiddag bij de bekendmaking van de eerste exitpolls de centrumlinkse coalitie van Pier Luigi Bersani op kop ging, daalde de rente op tienjarige Italiaanse staatsleningen met bijna een kwart procentpunt, tot 4,3 procent. Maar toen later bleek dat centrumrechts van Silvio Berlusconi de Senaat in handen zou krijgen, keerde het tij.
Een patstelling ligt in het verschiet. „De slechtst mogelijke uitslag voor investeerders”, noemde een Milanese effectenhandelaar het tegenover persbureau Bloomberg.
Gisteren schoot de rente verder omhoog, naar op enig moment 4,9 procent. Een stijgend rendement op obligaties wordt veroorzaakt door een dalende waarde van die papieren. Dat op zijn beurt duidt op veel aanbod, op verkoopdruk als gevolg van tanend vertrouwen in de desbetreffende stukken. In november 2011, tijdens de laatste dagen van de regering van Berlusconi, was er sprake van een piek van 7,2 procent.
Afgelopen jaar wist interim-premier Mario Monti met forse bezuinigingen en economische hervormingen de markten te bedaren. Beleggers vrezen nu echter voor een breuk met dat herstelbeleid en voor een situatie van onbestuurbaarheid.
Italië, de vierde economie van Europa, geldt als een risicofactor voor de stabiliteit binnen de eurozone. Daarbij is niet het begrotingstekort het probleem. Dat dook vorig jaar al, na een omvang van 5,4 procent in 2009, onder de Europese norm van 3 procent van het bruto binnenlands product (bbp). Het zal in 2013 volgens de jongste ramingen zakken tot 2,1 procent.
Die verbetering valt te danken aan de maatregelen die Monti tot stand bracht. Deze oud-Eurocommissaris was dan ook de favoriete electorale kandidaat van Brussel en van financiële spelers. Hij realiseerde onder meer een versobering van de pensioenen. Het verkiezingsresultaat geeft echter aan dat de Italiaanse burger genoeg heeft van zijn saneringsaanpak.
De overheidsschuld loopt dit jaar nog iets op, tot bijna 128 procent van het bbp. Hij vormt daarmee een ondraaglijke last voor de schatkist en voor de economie. Perspectieven om door een aantrekkende groei de schuldquote te verlagen, zijn er niet.
Het structurele gebrek aan een stevige groei is juist een belangrijke zwakte van Italië. Het land bevindt zich in dat opzicht binnen de eurozone al lange tijd in de achterhoede. Tussen 1992 en 2008 bedroeg de jaarlijkse stijging van het bbp gemiddeld slechts 1,3 procent. Nederland schreef 2,6 procent in de boeken, Spanje bijvoorbeeld 3,0 procent en Frankrijk 1,8 procent. Opgeteld over pakweg twee decennia tikken die verschillen flink aan.
Factoren die het groeipotentieel verminderen zijn onder andere de omslachtige bureaucratische procedures en ingewikkelde regelgeving, een geringe innovatiegraad, een zwakke infrastructuur, vooral in het zuiden van het land, te hoge lonen en een rigide arbeidsmarkt, met weinig uitzendkrachten en parttimers. Dat alles tast de concurrentiekracht aan. Voor een nieuwe regering liggen er dus volop uitdagingen. Daadkracht gevraagd, maar de stembusuitslag biedt daar weinig hoop op.
Ook de rente in landen als Spanje en Portugal klimt weer. De Spaanse minister van Buitenlandse Zaken, José Manuel Garcia-Margallo, liet weten „extreem bezorgd” te zijn. Dit belooft niet veel goeds voor Italië en voor Europa, waarschuwt hij.