Orgel Rotterdamse Laurenskerk viert 40e verjaardag
Ondanks de kritiek die er is, boezemt het concept van het orgel in de Rotterdamse Laurenskerk ontzag in. Veertig jaar geleden legde de Deense orgelbouwfirma Marcussen & Søn de laatste hand aan het monumentale instrument – nogal altijd het grootste van Nederland.
De naoorlogse orgelgeschiedenis van de Grote of Sint-Laurenskerk in Rotterdam is verweven met de gefaseerde opbouw van de in de oorlog verwoeste kerk. Eerst zou het transept, daarna het koor en ten slotte het schip worden afgemaakt. Was het transept eenmaal gerestaureerd, dan zouden daar zo snel mogelijk de kerkdiensten gehouden worden. Er moest dus een orgel in het transept komen. Maar wat voor een?
Een adviescommissie, bestaande uit gecommitteerden tot de zaken der hervormde gemeente, kerkenraad en architecten, boog zich met de adviseurs dr. M. A. Vente, dr. H. L. Oussoren en de organisten George Stam en Piet van den Kerkhoff over die vraag. De keus viel op de firma Marcussen & Søn uit het Deense Aabenraa.
In 1959 kwam het instrument voor het transept gereed. Het bedrag voor de bouw, 80.000 gulden, werd geschonken door vijf Duitse steden. De wapens van deze steden zijn onder het rugpositief aangebracht.
7600 pijpen
In hetzelfde jaar dat het transeptorgel in gebruik werd genomen, is besloten dat Marcussen ook het hoofdorgel zou gaan bouwen. Het moest groter worden dan het 72 stemmen tellende, in de oorlog verwoeste hoofdorgel. Het nieuwe orgel zou negentig stemmen krijgen. Vrijwel de gehele orgelliteratuur moest erop te spelen zijn. Een universeel orgel dus, dat verschillende klankwerelden tot een synthese zou vormen.
De adviescommissie ging enthousiast aan de slag. Talloze orgelreizen werden gemaakt. In 1968 werd de plek van de overleden Piet van den Kerkhoff ingenomen door Adriaan Engels. De in hetzelfde jaar vertrokken George Stam werd een jaar later opgevolgd door Johann Th. Lemckert.
Een van de reizen had als doel een aantal beroemde Spaanse instrumenten te bezoeken, met het oog op de omvang en factuur van het chamadewerk. Van meet af aan stond namelijk vast dat het orgel ook een zo volledig mogelijke batterij horizontale tongwerken moest hebben. Het bovenwerk, in een zwelkast, zou registers bevatten om de Frans-romantische orgelliteratuur naar behoren uit te kunnen voeren. Het vierde klavier werd een borstwerk in plaats van een echowerk zoals het verloren gegane orgel bezat.
Bijna vier jaar werd aan het instrument gebouwd. Bij de oplevering in 1973 telde het orgel uiteindelijk 100 registers, 85 sprekende stemmen en 7600 pijpen. De Deense orgelmakers hadden 3000 werkuren nodig voor de definitieve intonatie van het pijpwerk. Jan Jongepier schreef in het Rotterdamnummer van Het Orgel (1974): „Niet alle weekenden gingen ze naar huis. Op een zondagmorgen bezochten enkelen de Deense zeemanskerk. Na afloop van de dienst werd er koffie gedronken. De predikant kwam op hen toe en vroeg: „Ah, von welchem schiff sind sie?” waarop een van de orgelmakers antwoordde: „Wir sind vom hauptschiff Sankt Laurens.””
De orgelkas, een ontwerp van architect J. W. C. Besemer, is vanaf de kerkvloer 23 meter hoog, ongeveer acht woonverdiepingen boven elkaar. Deze geweldige kas staat op het marmeren oxaal met twaalf pilaren waarop ook zijn voorganger steunde. De bouwkosten bedroegen 2,3 miljoen gulden.
Op 8 december 1973 werd het orgel in gebruik genomen, in aanwezigheid van onder anderen prins Claus, met een presentatie door organist Johann Th. Lemckert. Voor deze gelegenheid speelde hij eigen bewerkingen van de adventshymne ”Veni redemptor gentium”, door Luther vertaald tot het bekende ”Nun komm, der Heiden Heiland”.
Kleurloos compromis
Nog voordat het orgel in gebruik werd genomen, rees de eerste twijfel. Hoe konden verschillende tradities in één instrument tot een homogeen geheel gesmeed worden? Is dat alleen maar mogelijk door er een kleurloos geheel van te maken?
Toen het instrument zijn klank prijsgaf, heette het een teleurstellend, stilistisch allegaartje. Het was vlees noch vis. Voor de een was het geen eenheid, volgens een ander misten de grondstemmen warmte, klonken de fluiten te nuchter en de strijkers te droog. De klank was te dun. Het orgel miste potentie. Het oordeel was geveld: het Laurensorgel is een compromisorgel.
Tot op de dag van vandaag lopen de meningen uiteen. Voor de een is het een van de weinige orgels in Nederland waarop grote symfonische orgelwerken tot hun recht kunnen komen. Voor de ander geeft het instrument niet gemakkelijk zijn geheimen prijs. Met standaardregistraties bereik je niet het gewenste resultaat. Het vergt een flinke dosis inventief en creatief gebruik van de vele kleuren. Een deel van het geheim zou liggen in soms excentrieke registraties en het verdubbelen van registers.
Ondanks de kritiek die er op de kolos is, boezemt het concept van een dergelijk monumentaal instrument ontzag in. In veertig jaar tijd is er nooit fundamenteel iets aan veranderd. Nu gaan er stemmen op om op onderdelen de scherpe intonatie en agressieve aanspraak van sommige registers te wijzigen.
Boerema: Zoeken naar combinaties
Hayo Boerema volgde in 2005 Johann Th. Lemckert op als organist van de Laurenskerk. De Laurens noemt hij een ereplek in orgelland, en het transeptorgel „een plaatje.” De balans en de afgewogen intonatie daarvan mist hij in het grote orgel. „Maar het is ook een heel ander type instrument.”
De kritiek erop kent hij: dun, scherp en weinig draagkrachtig. „Het feit dat de banken al jaren uit de kerk zijn, heeft een gunstige werking. Daarbij komt ook dat in veertig jaar tijd de klank milder is geworden, zonder dat eraan gesleuteld is. Omdat het zo’n groot orgel is, heb je veel keus. Het is een grote snoeptrommel, die uitnodigt om hem helemaal leeg te eten. Maar het is juist de kunst om het nodige weg te laten. Je moet zoeken naar combinaties, vooral bij subtiele klanken.”
Wensen voor de toekomst heeft Boerema wel. „Het klankkarakter moet ongewijzigd blijven. Wel mag de wat extreme ”spuck” van sommige registers worden weggehaald.” Verder ziet de organist graag een speeltafel beneden in de kerk met een ”setzer”, zodat je registraties elektronisch kunt opslaan. „Het volle werk is overweldigend, haast intimiderend.”
In september start de Laurenskerk samen met de Doelen een nieuwe orgelserie. Op 8 december, veertig jaar na de ingebruikneming, speelt Boerema delen van het programma van toen.
Bierling: Een bedachte constructie
Geert Bierling, stadsorganist van Rotterdam, noemt het Laurensorgel een bedachte constructie. „Als je het een stilistisch allegaartje noemt, spreek je een waardeoordeel uit. Het concept is ontworpen vanuit een bepaalde discipline. Wel vind ik dat het ontwerp niet verbonden is met de Hollandse kathedraal die de Laurenskerk is. Maar het orgel staat er nu eenmaal en je moet het doen met wat je hebt. Dat neemt niet weg dat ik dingen mis.”
Zoals? „De klavieren vormen geen organische eenheid. Qua intonatie wel. De hand van Marcussen is er overduidelijk in te herkenen. Verder is de kerk een moeilijke akoestische ruimte. Het begeleiden van de gemeentezang is niet gemakkelijk. Het zingen mengt moeilijk met het orgel in deze ruimte.”
Ook erkent Bierling dat de klank van het instrument dun is en grond mist. De potentie die het mist, kun je volgens hem wel camoufleren met creatieve registraties. „Het is maar wie er speelt. Je moet net zo lang zoeken tot je de klank vindt die je hebben wilt. Het is mij te gemakkelijk om het instrument overal de schuld van te geven; het is de muzikant die het orgel moet laten klinken zoals hij of zij wil dat het klinkt. Ik heb genoeg organisten gehoord bij wie ik versteld heb gestaan hoe ze het voor elkaar kregen de kolos zo te laten klinken. Ook dat was het Laurensorgel.”