Roman van Hugo Hartung: beetje humor en veel verdriet
Toen ik in 1963 ”Wir Wunderkinder” (oorspronkelijk uit 1957) van Hugo Hartung kocht, wist ik er niet goed raad mee. De reden hiervoor lag in de mengeling van ernst en humor bij Hartung. De roman dreef de spot met Hitler en zijn Derde Rijk. Viel daar dan wat te lachen?
De Nederlandse lezer kan dat nu op grond van de vertaling beoordelen: ”Wij wonderkinderen”. Hugo Hartung (1902-1972) was afkomstig uit Netzschkau, het deel van het Vogtland dat in Thüringen ligt. In dat deel van Duitsland speelt de roman, waarvan de ondertitel luidt: ”Ondanks alles een vrolijke roman van ons leven”. Het boek bevat het levensverhaal van Bruno Tiches, die in weerwil van zijn magere talenten de kunst verstond om in het Duitsland van de twintigste eeuw carrière te maken. Zijn schoolkameraad krijgt als journalist rond 1950 de opdracht om een keuze uit de dagboeken van de vermaarde, overleden politicus Bruno Tiches te publiceren.
Dat is voor de met ”R” aangeduide journalist in wezen een onmogelijke opgave. Hij weet maar al te goed wat een schurk, bedrieger en vrouwenverleider deze Tiches was. Als strategie tegen de leugen van de opdracht schrijft de journalist vervolgens een tekst over zijn eigen leven. Hij vertelt over de momenten waarop zijn leven en dat van Bruno Tiches elkaar kruisten, citeert daarbij uit de in abominabel Duits geschreven dagboeken en geeft kritisch commentaar bij de citaten.
”Wij wonderkinderen” suggereert in het begin dat het om een schelmenroman over de ondeugende Bruno Tiches gaat. Hij heeft iets van Dik Trom en ook van Pietje Bell. De streken die hij op school uithaalt, zijn niet al te boosaardig. Maar algauw komen er minder grappige trekken tevoorschijn. Tiches blijkt een overdreven nationalist te zijn en kaapt het meisje waar zijn kameraad R. verliefd op is, voor diens neus weg. Wanneer R. in München gaat studeren, onder anderen bij de beroemde Zwitserse kunsthistoricus Heinrich Wölfflin, is Tiches helaas ook van de partij. Hij wordt bediende bij een ”schlagende Verbindung”, het studentencorps Saxo-Albingia waar met scherp geschermd wordt, en verbeeldt zich dat hij ook student is.
Na een vernederende ontmaskering zoekt Tiches zijn heil in de politiek. Duitsland is door de economische crisis ontvankelijk voor radicale heilsprofeten en Tiches sluit zich aan bij een stel rauwdouwers die in Adolf Hitler hun grote voorbeeld hebben gevonden. Wanneer de nationaalsocialisten zich de macht hebben toegeëigend, weet Tiches aardig op te klimmen binnen de partijhiërarchie. Hij heeft duidelijk trekken van alle topnazi’s, van de valse Himmler tot de aan buitenechtelijke verhoudingen verslaafde Goebbels. Na 1945 begint Tiches een handeltje in pannen, geraakt weer tot maatschappelijk aanzien en wordt in de West-Duitse Bondsrepubliek zelfs lid van de Bondsdag. Dan sterft hij aan een hartaanval.
Terwijl het leven van Bruno Tiches van valsheid en egoïsme aan elkaar hangt, is het leven van R. een voortdurende poging om fatsoenlijk te blijven en trouw te zijn aan zijn idealen. R. is een toegewijde student die geniet van Wölfflins prachtige colleges. Het middelpunt van het leven in München wordt zijn medestudente Wera, een Baltische barones. Hun geluk wordt verstoord door de luidruchtige en op knokpartijen gerichte aanhangers van Hitler en door de longziekte die zich bij Wera openbaart. Nadat Wera na een verblijf van jaren in een Zwitsers kuuroord weer enigszins gezond is verklaard, maken zij en R. een lange reis door Italië. Het daarna volgende afscheid lijkt, hoe innig en liefdevol ook, een afscheid voor altijd te zijn.
Wat Wera al voorvoelt, gebeurt dan ook werkelijk. R. wordt verliefd op de Deense kunststudente Kirsten, reist met haar naar Denemarken en trouwt met Kirsten in de kerk van Helsingor. R. en Kirsten zijn dolgelukkig met elkaar. Daar lijken de verschrikkelijke oorlogsjaren niet werkelijk iets aan te veranderen, al hangt er na R.’s terugkeer uit krijgsgevangenschap een floers van melancholie over hun leven. Ze hebben een gelukkig gezin met hun twee dochtertjes, Kirsten beschikt nog altijd over haar gezonde, nuchtere humor. Maar de vitaliteit is niet meer zoals die vroeger was. Het politieke en culturele klimaat is gericht op ontkennen en verzwijgen. In een dergelijk klimaat weet een boef als Bruno Tiches postuum nog eer te vergaren. Dat is bitter.
Er valt van alles op deze roman aan te merken. Het is bijvoorbeeld onbegrijpelijk waarom R. afstand doet van zijn innig geliefde Wera, terwijl hij ook kan besluiten om haar in Davos op te zoeken en om later in Italië met haar een gemeenschappelijk bestaan op te bouwen. Vreemd is ook dat we als lezers niets over R’s soldatentijd horen, behalve dan dat hij bij de Duitse luchtmacht zat. Over R’s innerlijke leven krijgen we veel te weinig informatie. Kostelijk zijn daarentegen de kleine conflictueuze scènes bij diverse hospita’s en de wanhopige pogingen van R. om toch maar een bescheiden baantje te vinden zodat hij en Wera het hoofd boven water kunnen houden. Dat geldt later ook voor R. en Kirsten. R. is geen held en ook geen meeloper om eigen gewin. Hij is een doorsnee-Duitser die zich moreel van de nazi’s distantieert, hier en daar een paar concessies doet en de oorlog zonder al te forse kwetsuren overleeft. R. is sympathiek, omdat zijn contrastfiguur Bruno Tiches een akelige kerel is. Beiden overleven zij en beiden vertegenwoordigen zij het naoorlogse West-Duitsland. De roman over deze individuen die ook typen zijn, is als geheel boeiend, soms ontroerend en doorgaans van een zwaarmoedige opgewektheid.
Wij wonderkinderen. Ondanks alles een vrolijke roman van ons leven, Hugo Hartung; uitg. Cossee, Amsterdam, 2012; ISBN 978 90 5936 371 7; 240 blz.; € 21,50.