Natuurrampen zijn religieus niet te duiden
Kun je een natuurramp zoals een aardbeving of een overstroming een straf van God noemen? De vraag werd onlangs even actueel met de herdenking van de watersnoodramp van 1953, toen een predikant dit verband legde. Vrijdag werden inwoners van de Russische stad Tsjeljabinsk opgeschrikt door de inslag van een meteoriet. Hoe zouden zij zo’n inslag moeten duiden? Ander voorbeeld: bij een tsunami in Indonesië vorig jaar bleef alleen een moskee overeind staan, terwijl de omringende gebouwen werden vernietigd. Wat betekent dat?
Het spreken over natuurrampen als een straf van God heeft oude papieren. In de Bijbel vinden we het verhaal van de zondvloed, waar Noach met de zijnen worden gespaard, maar de overige wereldbewoners het leven laten. De schrijver van Genesis legt een nadrukkelijk verband tussen de slechtheid van de mensen en de vloed. Zo’n verband is ook aanwezig bij de droogte die over Israël komt: wegens het aanbidden van de Baäl is er geen dauw of regen. De Bijbel legt een nadrukkelijk verband tussen de morele staat van de mensheid en een natuurramp die door God wordt gestuurd.
In de vroegmoderne tijd is het leggen van deze link onder christenen lange tijd gemeengoed. Dat blijkt uit een gebeurtenis in de 18e eeuw die Europa letterlijk én figuurlijk op z’n kop zet. In Lissabon komen bij een aardbeving in 1755 duizenden mensen om het leven. Voorzichtige schattingen spreken van 15.000 doden, anderen denken aan wel 30.000 doden.
Tot in Nederland is de beving voelbaar. Er zijn uit de achttiende eeuw getuigenverslagen bewaard gebleven. In Amsterdam zien mensen bij windstilte de vaartuigen op de gracht dobberen. In diverse kerken slingeren de kroonluchters vanzelf heen en weer. Een Goudse beiaardier merkt tot zijn schrik dat het carillon vanzelf geluid geeft.
De aardbeving van Lissabon is een belangrijk markeringspunt in het denken over straf en zonde. Na de beving komt er een brede discussie op gang waaraan tientallen theologen en filosofen meedoen.
Een Engelse dominee weet het al: „O Spanje, o Portugal, denk aan de miljoenen arme indianen die uw voorvaderen vanwege het goud hebben afgeslacht.”
De filosoof Johann Gottlob Krüger ziet, onder verwijzing naar Openbaring, in de aardbeving een onmiskenbare teken dat het einde van de wereld aanstaande is.
Jansenisten stellen dat Portugal een jezuïstisch bolwerk is en zien in de ramp een bewijs dat God de inquisitie wil neerslaan.
Een geestelijke legt uit waarom er zo veel kerken worden getroffen, terwijl een straat met bordelen gespaard blijft: God vergeeft eerder arme schepselen die dergelijke oorden bezoeken, dan degenen die Zijn eigen huis ontheiligen. Dergelijke verklaringen worden door vijandige geloofsrichtingen weer in het absurde doorgetrokken.
In Nederland kiezen predikanten teksten die naar de ramp verwijzen. Ds. J. G. Staringh uit Gouderak, oom en voogd van de bekende dichter Staringh, neemt op een biddag Amos 4:11 en 12 als uitgangspunt: „Ik heb sommigen onder ulieden omgekeerd, gelijk God Sodom en Gomorra omkeerde (…); nochtans hebt gij u niet bekeerd. (…) Daarom zal Ik u alzoo doen; (…) zoo schikt u, o Israël, om uwen God te ontmoeten.”
Anno 2013 is het begrip voor deze zonde-strafbenadering tot een nulpunt gedaald, en dat is ergens wel te begrijpen. Zeker, in de geschiedenis zijn talrijke voorbeelden te vinden van mensen die natuurlijke rampen als „gesel Gods” zien. Maar de historische casus van de aardbeving in Lissabon laat ook zien dat je met die duiding heel veel verschillende kanten op kunt – een eenduidig antwoord op de vraag naar de godsdienstige betekenis is niet te vinden.
Misschien hebben christenen in het verleden vaak te grote woorden gebruikt. Misschien hebben ze zich te snel als helderzienden opgeworpen om een goddelijke bedoeling aan te wijzen.
Beter lijkt het om over wat je niet kunt weten, maar gewoon te zwijgen.
Reageren? beeldenstorm@refdag.nl