Commentaar: Hervormen ouderenzorg moet, maar wel doordacht
„Doe alsjeblieft niet opeens alsof het een verrassing is dat we bezig zijn om de langdurige zorg gezond te maken”, smeekte het kersverse PvdA-Tweede Kamerlid Van Dijk de oppositie begin december. Oftewel: bezie het kabinetsbeleid in perspectief. En inderdaad, het neerleggen van de kosten voor het wonen in een instelling voor ouderenzorg bij de bewoners en alleen nog de zorgkosten vergoeden, is bepaald niet iets wat dit VVD/PvdA-kabinet heeft uitgevonden. Hetzelfde geldt voor het beleid om hulpbehoevende ouderen langer thuis te verzorgen en voor het heffen van eigen bijdragen in de ouderenzorg.
Dat het aantal instellingen voor ouderenzorg de komende jaren weleens flink kan dalen, zoals het onderzoeksbureau Berenschot deze week becijferde, kan eveneens niemand verbazen. Zo’n ontwikkeling zou een logisch gevolg zijn van het kabinetsbeleid. De daling van het aantal instellingen als zodanig is ook het probleem niet. Alles hangt af van de vraag: Wat komt ervoor in de plaats?
Nederland geeft op dit moment zo’n 3,8 procent van het bruto binnenlands product uit aan langdurige zorg, relatief gezien fors meer dan Duitsland (1 procent) en Zwitserland (0,9 procent), terwijl het Nederlandse stelsel zich tegelijkertijd kenmerkt door lage eigen betalingen. Door de langdurige (ouderen)zorg te hervormen, doet het kabinet in grote lijnen datgene wat zijn belangrijkste adviesorganen –de SER, de RVZ en de RMO– al jaren adviseren: de collectieve lasten voor deze zorg verminderen. Die inzet roept weinig vragen op.
Dat is evenmin het geval ten aanzien van het kabinetsmotto dat de kwaliteit van de ouderenzorg niet is gelegen in stenen, maar in mensen. Diverse instellingen voor ouderenzorg investeerden de afgelopen jaren fors in hout en steen. Toch plaatste de zorginspectie ze onder verscherpt toezicht, vanwege de ondermaatse zorg.
De focus leggen op verzorging in de thuissituatie hoeft dan ook geen verschraling van de ouderenzorg te betekenen, mits het kabinet gemeenten die straks verantwoordelijk worden voor deze zorg voldoende tijd en middelen gunt om hun eigen gemeentelijk zorgstelsel op te bouwen. Uitgerekend op dit punt roept het coalitieakkoord grote vragen op, want afgezien van een beperkte investering in meer wijkverpleegkundigen worden de uitgaven voor huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging en dagbesteding vooral versoberd. Dat getuigt van een vorm van overmoed van dezelfde soort als die ten grondslag lag aan het gewaagde en weer ingetrokken plan voor het inkomensafhankelijk maken van de zorgpremie.
Dat staatssecretaris Van Rijn (VWS) zich nu beraadt op een eis vanuit de oppositie om in elk geval de middelen die vrijkomen door het afschaffen van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten beschikbaar te stellen aan gemeenten is inmiddels een publiek geheim. Mede omdat dit kabinet in de Senaat een meerderheid ontbeert, doet Van Rijn er dan ook verstandig aan deze eis serieus te nemen.
De ouderenzorg kan alleen succesvol worden hervormd als het weldoordacht gebeurt. Oftewel: als er ook investeringen tegenover staan.