Slobo gebruikt NIOD-rapport tegen getuige
De voormalige Servische leider Slobodan Milosevic heeft donderdag voor het Joegoslavië-tribunaal het Nederlandse NIOD-rapport over Srebrenica aangehaald om beschuldigingen van een getuige van de aanklagers te weerleggen.
De getuige was de Britse generaal Rupert Smith, die op de Balkan onder meer in 1995 bevelhebber was van de VN-macht Unprofor en later vice-bevelhebber van de NAVO tijdens de aanvallen op Joegoslavië. Smith moest voor de aanklagers beklemtonen dat Milosevic destijds als president van Servië de leiders van het aangrenzende Servische deel van Bosnië controleerde.
Smith voerde onder meer als voorbeeld aan een bijeenkomst van 15 juli 1995 in Belgrado, waar Milosevic de Bosnisch-Servische bevelhebber Ratko Mladic zou hebben opgedragen met VN-bevelhebber Smith te onderhandelen. Smith stelde in zijn getuigenissen dat zowel Milosevic als Mladic toen moet hebben geweten van de massamoorden rond Srebrenica enkele dagen eerder.
Smith meent dat in 1995 Milosevic de baas was over de Bosnische Serviërs, maar alleen ingreep in hun zaken wanneer hun handelen de belangen van Servië betrof.
Milosevic bleek geheel hersteld van de ziekte van de afgelopen weken en bestreed de getuigenissen van Smith fel in zijn kruisverhoor. Hij citeerde onder meer het Nederlandse rapport van het NIOD uit 2002 over Srebrenica. Daarin staat dat er geen enkele aanwijzing is gevonden dat de Bosnische Serviërs ten aanzien van het drama van Srebrenica op wat voor wijze dan ook, politiek of militair, hun optreden hadden gecoördineerd met Belgrado.
Smiths stellingen over de bijeenkomst in Belgrado van 15 juli kwamen onder zwaar verbaal vuur van Milosevic te liggen. Milosevic wees erop dat de internationale bemiddelaar Carl Bildt hem had gevraagd ervoor te zorgen dat de gebrouilleerde officieren Smith en Mladic weer met elkaar praatten omdat onderhandelingen na de Bosnisch-Servische inname van Srebrenica nodig waren. Van de massamoorden wisten de gesprekspartners in Belgrado volgens Milosevic toen nog niets.
Maar Smith stelde dat Milosevic en Mladic het al moesten hebben weten, al was het maar omdat ze de leiding hadden of het commando voerden. Milosevic vroeg Smith wat hij dan wist van de bombardementen op burgerdoelen in Joegoslavië tijdens de NAVO-luchtaanvallen in 1999, waarbij veel slachtoffers zijn gevallen. Als vice-bevelhebber van de NAVO zou Smith dus alles hebben geweten van de gevolgen van die bombardementen. Rechter Richard May greep hier in en beëindigde de discussie die Milosevic dreigde te ontketenen. De reikwijdte van de ter sprake gebrachte ”commandoverantwoordelijkheid” bleef zo beperkt tot de beklaagde.
De aanklagers willen wat Bosnië en Kroatië betreft aantonen dat de 62-jarige beklaagde als president van Servië verantwoordelijk was voor volkerenmoord, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden die door Serviërs zijn gepleegd die zich gewapenderhand verzetten tegen de op etnische motieven gebaseerde afscheiding van republieken van Joegoslavië.
Maar de donderdag geciteerde stelling uit het NIOD-rapport is volgens waarnemers niet door Smith ontkracht. Hij getuigde als een van de velen die door aanklagers geacht worden een direct verband te leggen tussen het optreden van de toenmalige president van Servië en de strijders in het veld.
Smith stelde bijvoorbeeld dat zijn opinie „over de verhouding tussen Mladic en de beklaagde (Milosevic) is gebaseerd op de ontmoeting in juli 1995.” Hij zei dat Milosevic daar duidelijk Mladic’ superieur was. Maar het bleef bij die indruk. Smith erkende later dat er van Milosevic geen directe leiding of directe controle uitging ten aanzien van de Bosnische Serviërs. Maar Milosevic had volgens Smith wel „een beïnvloedende en controlerende hand.”