Binnenland

Hoogleraar/rechter: Maak vonnis niet te mooi

Het staat allesbehalve vast dat de kwaliteit van de rechtspraak de afgelopen jaren is gedaald als gevolg van een te hoge werkdruk. Dat stelt hoogleraar en rechter H. den Tonkelaar in reactie op een kritisch manifest van collega-rechters waarin het tegendeel wordt betoogd.

Jakko Gunst

18 February 2013 19:21Gewijzigd op 15 November 2020 02:01
Hoogleraar en rechter H. den Tonkelaar. Foto RD, Anton Dommerholt
Hoogleraar en rechter H. den Tonkelaar. Foto RD, Anton Dommerholt

Vroeger, ja vroeger. Toen was kwaliteit in de rechtspraak nog gewoon.

Het dreigt verleden tijd te worden, aldus zeven bezorgde rechters van het gerechtshof in Leeuwarden, medio december. Hun alarmerende manifest riep herkenning op. Niemand minder dan de president van de Hoge Raad, ’s lands hoogste jurist, betuigde zijn instemming via een in een landelijk ochtendblad gepubliceerde brandbrief. Binnen twee maanden ondertekenden zo’n 
700 van de circa 2400 rechters het stuk.

In de kern komt hun kritiek erop neer dat binnen rechtbanken de managementcultuur gaat overheersen. Streefnormen, doorlooptijden; alles moet efficiënt.

Zaken versneld afdoen om de kosten in de hand te houden; het is voor menige rechter een schrikbeeld. Maar loopt de kwaliteit van de rechtspraak door de toegenomen aandacht voor efficiency echt gevaar?

„Ik zou daar niet zonder meer ja op durven zeggen”, stelt Hans den Tonkelaar, bijzonder hoogleraar rechtspraak aan de Radboud Universiteit Nijmegen en vicepresident van de rechtbank in Arnhem. Hij behandelde het thema onder meer in een referaat dat hij in 2010 hield voor de Nederlandse Vereniging voor Procesrecht (NVvP). Titel: ”De rechter tussen productiedruk en kwaliteits­streven”, met daarachter een vraagteken.

In Den Tonkelaars betoog doken prikkelende zinnetjes op, zoals: „Efficiency is een groot goed binnen de rechtspraak. Het is een element van kwaliteit.” Of: „Tussen bezuinigen en kwaliteitsdaling is evenmin een verband aangetoond als tussen bezuiniging en kwaliteits­stijging.”

Staan die uitspraken anno 2013 nog steeds?

Den Tonkelaar: „Ja, klachten over de werkdruk en het kwaliteits­verlies dat ermee gepaard zou gaan, zijn van alle tijden. Wat ontbreekt, is een onderzoek naar de samenhang. Kunnen we echt van kwaliteitsverlies spreken? En speelt de werkdruk daarbij aantoonbaar een rol?”

Zijn klachten, zoals verwoord in het Leeuwardense manifest, zonder onderzoek een slag in de lucht?

„Er is geen reden om signalen over dreigend kwaliteitsverlies vanuit de beroepsgroep niet serieus te nemen. Maar als wij de minister, die in april naar de Kamer komt met een aantal toekomstscenario’s over de bekostiging van de rechtspraak, willen overtuigen, moeten we van goeden huize komen. Hoe meer feitelijke gegevens we op tafel kunnen leggen, hoe beter het is.

Mij interesseert vooral de mate waarin nationale en Europese regelgeving bijdraagt aan het complexer worden van civiele rechtszaken. En de manier waarop zich dat zou moeten vertalen in de bekostiging.

Zo heb ik op dit moment een zaak onder handen over twee partijen die tien jaar terug een zakelijke overeenkomst sloten. Ik houd het even wat algemeen, maar steeds wanneer de regel­geving verandert, ontstaat tussen partijen verschil van inzicht over de vraag of hun overeenkomst nog stand houdt en vragen zij daarover het oordeel van de rechter.

Hun procedure loopt inmiddels acht jaar, en hoewel er inmiddels diverse tussenvonnissen zijn geweest, waardoor de zaak tot nu toe zeker vijf keer zo veel tijd heeft gekost, wordt hij betaald als een doorsneezaak. Kort gezegd komt dat vooral omdat inhoudelijke complexiteit op zichzelf geen bekostigingscriterium is, én omdat criteria die doorgaans kostprijsverhogend werken, zoals het moeten oproepen van extra getuigen, hier niet aan de orde zijn.”

U hebt nog anderhalve maand om minister Opstelten (Veiligheid en Justitie) ervan te overtuigen dat het anders moet. Dat wordt lastig.

„Inderdaad, maar je kunt je ook afvragen of alle bekostigings­scenario’s al in april op tafel moeten liggen. De minister houdt van snelheid, maar ik weet niet of die in dit geval geboden is.”

Het is voor een buitenstaander niet altijd eenvoudig na te gaan waar de stellingen die de opstellers van het Leeuwardense manifest betrekken concreet over gaan. Forse kritiek hebben zij onder meer op de benoemingsprocedure van de na de laatste reorganisatie binnen de rechterlijke macht aangestelde presidenten. Verder zinspelen zij onder meer op het bestaan van een afreken­cultuur binnen gerechten, met de woorden: „Zowel leidinggevende als niet-leidinggevende rechters worden stelselmatig op basis van statistische gegevens beoordeeld. Niet de kwaliteit van het door hen geleverde werk, hun inzet en hun specifieke eigenschappen, maar de kwantiteit bepaalt grotendeels het oordeel over hun functioneren.”

Alle 2500 rechters krijgen jaarlijks een functioneringsgesprek?

„Het is een zinsnede die ik niet kan plaatsen. Ik denk wel dat alle rechtbankbesturen inzicht hebben in de uitstroomcijfers en per rechter weten hoeveel zaken er zijn afgehandeld. De besturen die aan jaarlijkse voortgangsgesprekken doen, geven daar waarschijnlijk ook wel blijk van, maar wat is daar mis mee? Leidinggeven aan een groot bedrijf als de rechtbank is niet te doen als je niet over dergelijke gegevens beschikt.

Laten we niet vergeten dat juist deze cijfers aan het licht hebben gebracht hoeveel de gerechten van elkaar kunnen leren. Productie­cijfers die op de ene rechtbank bijna als onredelijk werden ervaren, werden op een andere soms moeiteloos gehaald. Lang niet altijd hoeft dat samen te hangen met de bekostigingscriteria of de gemiddelde zaakzwaarte. Lokale gewoontes en bedrijfsculturen spelen soms net zo’n belangrijke rol.”

Rijst op basis van al bekende gegevens bij u wel het vermoeden dat de kwaliteit van de rechtspraak de afgelopen jaren als gevolg van de werkdruk is gedaald?

„Nee. Een paar jaar geleden leek het raak te zijn. Er kwamen toen cijfers beschikbaar over het percentage civiele dagvaardings­zaken waarbij op bevel van de rechter getuigen zijn opgeroepen. Dat percentage bleek te zijn gedaald van 18 in 2002 naar 11 in 2009; een afname van 38 procent.

Ha, zeiden sommigen, daar hebben we het verlies aan kwaliteit. Die getuigen zijn natuurlijk vanwege de werkdruk wegbezuinigd. Maar zo eenvoudig ligt het dan weer niet, omdat per 1 januari 2002 het procesrecht is veranderd. Het is een beetje een technisch verhaal, maar vanaf die datum is feitelijk op alle rechtbanken de belangrijkste procedurele tussenstap de zogenaamde comparitie van partijen geworden. Zo’n comparitie moet je je voorstellen als een aparte zitting, die de rechter kan gebruiken voor aanvullende inlichtingen over datgene wat partijen aan feiten hebben ingebracht. Het kan dus zijn dat een rechter iemand niet meer als getuige hoeft op te roepen, omdat hij genoeg heeft aan datgene wat de persoon in kwestie als informant op de inlichtingencomparitie verklaard heeft. Er zijn aanwijzingen, ik formuleer het voorzichtig, dat het inderdaad zo werkt. Moet je dat dan kwaliteitsverlies noemen? Dat is zeer de vraag.”

Stel, er is een rechter die zegt: Mooi, zo’n comparitie, maar ik blijf informanten gewoon op de klassieke manier als getuigen oproepen.

„Zo’n houding komt de voortgang van een zaak niet ten goede. Ik zou dan zeggen: een rechtbank is in de eerste plaats een dienstverlenend bedrijf. Houd dat goed voor ogen. Het gros van de rechts­zoekenden dat bij ons aanklopt, verwacht dat wij binnen een redelijke termijn tot een uitspraak komen, en terecht.

Ik zou overigens precies hetzelfde zeggen tegen collega’s die vinden dat het échte werk nog moet beginnen als een zaak op het schrijven van het vonnis na klaar is. Vanuit welke kwaliteitsnorm redeneer je dan? Een vonnis is geen proefschrift en ook geen artikel in een wetenschappelijk blad.”

Maar opnieuw; een rechter kan zeggen: Ik ben onafhankelijk en dit is mijn norm.

„Een rechter die een vonnis hoe dan ook mooier wil maken dan de zaak in kwestie verlangt, moet heel goed nadenken. En dat onafhankelijkheid betekent dat je uitsluitend volgens je eigen kwaliteits­normen werkt, gaat er bij mij niet in. Het een staat los van het ander. Alleen volgens eigen inzichten willen werken en je daarvoor op je onafhankelijkheid beroepen; dat vind ik volstrekt ongepast.”

Als rechter is Den Tonkelaar vanaf eind jaren 80 actief betrokken „bij vele vormen van overleg waarin verbeteringen binnen de rechtspraak en onderlinge afstemming tussen rechters aan de orde waren”, meldt de site van de Radboud Universiteit.

Kunnen rechters leren hoe dat moet; efficiënter gaan werken met behoud van kwaliteit?

„O ja, zeker weten. Nou en of.”

En switchen van solisten naar teamplayers die gezamenlijk voor goede én efficiënte rechtspraak gaan?

„Ook. Er zijn talloze innovatieve proefprojecten die dat laten zien. Hier in Arnhem loopt een project waarbij het hofbestuur met één strafrechtteam afspraken maakt over de doorlooptijden en de uitstroom van zaken. Hoe het nakomen van die norm wordt ingevuld, is aan het team. Het heeft er onder meer voor gezorgd dat rechters en advocaten nu vooraf overleg voeren over een doel­matige procesvoering, zodat zich ter zitting minder aanhoudingsverzoeken voordoen. Mijns inziens is het nu zaak dat dergelijke succesvolle projecten zich uitbreiden tot alle gerechten. De onderlinge verschillen zijn nog steeds te groot en dat speelt bezuinigers in de kaart. Zij kunnen terecht tegenwerpen: werkdruk? Laat de zwakke rechtbanken eerst maar eens nagaan hoe het efficiënter kan.”

www.rechtspraak.nl/Actualiteiten/Nieuws/Documents/Manifest.pdf voor het manifest van de rechters uit Leeuwarden.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer