„Gijlieden zijt kinderen der profeten en des verbonds, hetwelk God met onze vaderen opgericht heeft.”

Vergelijk Jeremia 4, waar over de ware besnijdenis wordt gesproken, eens met hetgeen Paulus in Romeinen 2 daarover schrijft. Vergelijk eens wat Jesaja, Jeremia, Ezechiël en andere profeten geschreven hebben tegen het steunen op de vleselijke geboorte uit Abraham, met Christus’ woord in Johannes 8. Vergelijk ook wat Paulus schreef aan de Romeinen met wat hij aan de Galaten schreef. Dan zal men klaar zien dat het één en dezelfde Geest is, Die hetzelfde door de profeten en apostelen, vóór en na de geboorte van Christus, heeft geleerd.

Wat in de Heilige Schrift tégen het vleselijke zaad van Abraham en vóór het geestelijke zaad is gezegd, dat is gezegd tot hen die, tot de jaren van onderscheid gekomen, zichzelf troostten met hun vleselijke geboorte en met hun vleselijke besnijdenis. Dat zijn mensen die zich op uiterlijke dingen beroemen en zich niet toeleggen op de rechte, innerlijke vreze Gods. In genen dele echter worden hier buitengesloten de jonge kinderen van gelovige ouders, die uit kracht van Gods genade en belofte van God zijn. Want uit genade sluit God ook hen in in Zijn belofte: „Ik zal uw God zijn en de God van uw zaad na u.” En nog veel duidelijker: „Dit is Mijn Verbond: ieder knaapje van acht dagen oud zal besneden worden.”

Heinrich Bullinger, 
predikant te Zürich

(”Het enige en eeuwige Testament of Verbond Gods”, 1533)