Somalische grafdelvers niet blij met vrede
MOGADISHU – Het delven van graven in de Somalische hoofdstad Mogadishu vormde enkele jaren geleden een goudmijntje. Maar nu er steeds minder wordt gevochten, zitten de grafdelvers met de handen in het haar. Minder doden betekent voor hen heel letterlijk dat er minder brood op de plank komt.
Ali Hassan zit de hele dag in een voormalige moskee te staren naar zijn gsm, maar die rinkelt niet meer zo vaak als voorheen. Hij is al twintig jaar grafdelver, maar worstelt om de eindjes aan elkaar te knopen.
„Ik begon in 1991, toen het begraven van lichamen de beste business was in Somalië”, zegt hij.
Nog steeds luistert hij gespannen naar de geluiden van de stad. „Als er een luide knal te horen valt, weten we dat het om een ontploffing gaat. Als we aanhoudend geweervuur horen, weten we dat er iets mis is en dat er mensen kunnen omkomen. Doden betekenen zaken voor ons.”
Er zijn steeds minder vuurgevechten in Mogadishu, en er moeten dus veel minder mensen begraven worden. „Twee jaar geleden nog had ik dertig doden per dag. Nu mag ik al blij zijn als het er één per dag is”, zegt hij.
Hassan, vader van vier kinderen, heeft het inmiddels moeilijk om zijn gezin te onderhouden. Het schoolgeld van zijn kinderen kan hij niet meer betalen.
„De Somaliërs zijn het vechten moe”, zegt Abdullahi Mohamed Shirwa van de ngo Somali Peace Line. „Ze weten uit ervaring dat vechten met elkaar slechts twee zaken oplevert: dood en vernieling. De Somaliërs zelf zijn de belangrijkste kracht achter de terugkeer van de vrede in Mogadishu.”
Al-Shabaab
In Somalië proberen 17.000 soldaten van de Afrikaanse Unie (AU) de zwakke regering te beschermen tegen de rebellengroep al-Shabaab. De groep heeft zich moeten terugtrekken uit de grote steden. Nu het front is verschoven naar dunner bevolkte regio’s, is het aantal doden sterk gedaald.
Op het hoogtepunt van de burgeroorlog waren veertien grafdelvers zeven dagen per week aan het werk op de begraafplaats Abdirashid Ali Sharmak. Nu zijn het er nog twee, onder wie Ali Hassan.
Zijn collega is de 51-jarige Mohamed Jama, vader van zeven kinderen. Jama herinnert zich de tijd nog dat soldaten van de AU en rebellen verwikkeld waren in dagelijkse gevechten rond de drukke markt van Bakara.
„Ik verdiende soms 300 dollar per dag, toen daar gevochten werd”, zegt hij. „Veel mensen werden gedood en naar de begraafplaats gebracht.” In de periode daarvoor, toen krijgsheren elkaar bevochten, verdiende hij soms nog meer.
Maar tegelijk herinnert hij zich die periode als de donkerste in zijn loopbaan. „De milities kwamen soms met levende mensen naar de begraafplaats, en verplichtten ons om de graven te delven. Dan executeerden ze die mensen voor onze ogen en moesten wij hen begraven.”
Weigeren was geen optie. „Vijf van mijn vrienden zijn gedood omdat ze weigerden een graf te graven voor een levende persoon”, zegt hij. Dankzij de lucratieve baan konden zijn kinderen les volgen aan een privéschool en kon het gezin in die tijd een ruim huis en een thuishulp betalen. Nu leeft Jama in een vluchtelingenkamp.
Kafan
Niet alleen de grafdelvers hebben het moeilijk met de nieuwe vrede. In Somalië is het gebruikelijk dat de dode in een wit stuk stof gewikkeld wordt, de ”kafan”. Nu het aantal doden snel vermindert, hebben ook de verkopers van kafan het hard te verduren.
„Twee jaar geleden verkochten we nog 49 meter kafan per dag”, zegt verkoper Mohamed Abdi Khadir. „Nu is dat amper 2 meter.”
Hij verkoopt de stof noodgedwongen ook als tafelkleed aan restaurants. „Als je je in Mogadishu niet kunt aanpassen, dan sterf je”, zegt hij.