Breng jongeren geschiedenis bij van Nederland en Oranjehuis
Op momenten als waarop koningin Beatrix haar abdicatie aankondigde, is het belangrijk om jongeren iets bij te brengen van de rol die het christelijk geloof heeft gespeeld in de geschiedenis van Nederland en het Oranjehuis, schrijft dr. H. Klink.
Op het moment dat de koningin op 28 januari haar abdicatie bekendmaakte, moest ik catechisatie geven. Typerend was dat de jonge mensen toen ze binnenkwamen in het catechisatielokaal, bijna allemaal begonnen over wat er om 19.00 uur zou plaatsvinden. Enkelen vroegen eerder naar huis te mogen gaan. Daarop stelde ik voor om om 19.00 uur bij ons thuis de toespraak te bekijken. Dat gebeurde.
Het leek me een welkome aanleiding om de andere groepen die ik daarna lesgaf iets te vertellen over het Oranjehuis en het bijzondere ervan. Onlangs heb ik mij opnieuw verdiept in de door Groen van Prinsterer uitgegeven correspondentie van Willem van Oranje. Naar aanleiding daarvan had ik toch al het plan opgevat om onze jonge mensen daar iets over te vertellen. Ik wilde hen vooral wijzen op enkele brieven uit 1582 waaruit het oprechte en sterke geloof van Willem van Oranje blijkt. Zeer terecht omschrijft Groen van Prinsterer dit geloof als een geloof dat „door de liefde werkende is.”
In april 1582 werd de eerste moordaanslag op Willem van Oranje gepleegd. Een kogel schampte zijn hoofd, waarna hij wekenlang balanceerde op het randje van de dood. Tijdens deze weken begon een ader spontaan te bloeden en iedereen in zijn directe omgeving verwachtte zijn levenseinde. De prins zelf ook. Enkele brieven geven weer hoe hij en zijn omgeving deze weken beleefden. Typerend is vooral wat we lezen in een brief van zijn dochter, hertogin Marie van Nassau, en in een brief van de prins zelf.
Sfeer
Allereerst enkele regels uit de brief van zijn dochter. Deze is geschreven in een mengtaal van Duits-Nederlands aan haar oom Jan van Nassau, die in 1582 stadhouder was van Gelderland. Ik geef de brief vertaald weer. De prinses, die toen 26 jaar was, vertelt over de grote bezorgdheid die er in het Prinsenhof heerste en over het wonderlijke van de genezing die plotseling intrad. Het geeft een inkijkje in de sfeer rondom de prins – de prinses noemt hem ”mijn heer”. De brief brengt ons vooral in aanraking met het geloof dat de sfeer stempelde.
„Wij zijn voorwaar een tijd lang hier in grote schrik en bedroefdheid geweest, want wij konden niet anders dan veronderstellen dan dat mijn heer zou sterven. Op de veertiende dag nadat het schot gelost was, overkwam mijn heer zo een geweldig bloeden, door een ader die enigszins getroffen was, dat wij niet anders wisten dan dat mijn heer zou dood bloeden. En dat alles duurde ettelijke dagen. Wat men ook deed, men kon de bloeding niet stillen. Mijn heer was ook zo mat en krachteloos, dat men niets verwachtte dan het uur van de dood, zoals mijn heer zichzelf daar ook geheel en al aan had overgegeven, want hij wenste ons allemaal goedenacht en zei zacht: „Nu is het met mij gedaan.”
U kunt niet geloven hoe het ons te moede was, dat wij mijn heer in zo grote pijn zagen en hem niet konden helpen. Die dag zal me nooit meer uit de gedachten komen. Men mag zeker wel zeggen dat het een wonderbaarlijk werk van God is dat mijn heer er zo van afgekomen is. Want het is nu weer behoorlijk goed met mijn heer, het is nu ongeveer veertien dagen dat mijn heer niet meer gebloed heeft, en de artsen en de barbieren zijn van mening dat er nu geen gevaar meer is en dat mijn heer weldra zijn vorige gezondheid zal hebben. Ik bid God werkelijk dat dat geschieden mag. Mijn heer moet zich echter nog stil houden en mag niet veel spreken.”
Liefde
Ik las de catechisanten ook een brief voor die door Willem van Oranje zelf gedicteerd was. Groen van Prinsterer vertelt daarover het volgende: „Het geloof van de prins verliet hem niet, toen hij dacht dat de dood naderde. Het betoonde zich levend door de liefde. Dat blijkt wel uit de brief die hieronder afgedrukt is. Zo was het ook op het moment van de moordaanslag. Van Meteren vertelt: „Toen de prins tot zichzelf kwam en merkte wat er gebeurd was, terwijl hij de brand zag en voelde in zijn haar en het gedrang om de moordenaar, riep hij: „Dood hem niet, ik vergeef hem mijn dood.” De zaligheid door de genade was zijn hoop. (…) Men mag hier niet vergeten wat hij in zijn doodsstrijd zei. Hij vroeg met ontroering aan de predikant M. du Villiers hoe hij rekenschap af kon leggen aan God voor zo veel bloed dat gevloeid had. Toen de ander hem tegenover sommige bijzondere excessen de rechtvaardige oorzaken voor de oorlog onder ogen bracht, riep hij uit: „Mijn toevlucht neem ik tot de barmhartigheid van God, alleen in de barmhartigheid van God bestaat mijn behoud.””
De brief die Groen vervolgens afdrukt, en die de prins dicteerde voor Marnix van St. Aldegonde, luidt: „Mijnheer Van St. Aldegonde, ik heb gehoord dat men morgen de twee gevangenen, die betrokken zijn bij degene die het schot gelost heeft, zal berechten. Ik van mijn kant vergeef hun zeer graag wat zij mij kunnen hebben aangedaan en als zij, misschien, een grote en rigoureuze straf hebben verdiend, vraag ik u uw invloed aan te wenden bij de magistraat, dat ze hen geen grote smarten laten lijden en dat zij zich ermee tevreden stellen, als ze dat echt verdiend hebben, om hen een korte dood te laten sterven. Daarop zeg ik u goedenacht. Uw goede vriend, die u dienen wil, Willem van Nassau.”
Laatste woorden
Terwijl ik vertelde en voorlas, bleek me hoezeer de jongelui geïnteresseerd waren. Als vanzelf kwamen we op het geloof van de Oranjes en op de laatste woorden van de prins, waarvan wel vaststaat dat hij ze daadwerkelijk gesproken heeft. Behalve alle andere argumenten die daarvoor te geven zijn, blijkt uit het genoemde briefje wat er door de prins heengegaan kan zijn toen hij het levenseinde zag naderen.
Eens temeer werd me duidelijk hoe belangrijk het is jonge mensen juist op zulke cruciale momenten als vorige week iets bij te brengen van onze vaderlandse geschiedenis, die werkelijk bijzonder is. Er is veel gewonnen als ze het koningshuis ook en juist in dit licht kunnen zien en iets leren van de moed en de doortastendheid waarvan ook onze koningin op veel momenten blijk gaf.
De auteur is hervormd predikant te Hoornaar. Dit artikel is een bewerking van een bijdrage van hem deze week in het blad Ecclesia, orgaan van de Stichting Vrienden van dr. H. F. Kohlbrugge.