Democratisch mandaat
Houden partijen zich wel aan hun verkiezingsprogram? Dat is vanouds een gevoelige kwestie. Res Publica (volume 54 nr. 4) publiceert een artikel waarin voor de laatste zestig jaar is nagegaan in hoeverre de partijen in Nederland zich gebonden voelen aan het programma waarmee ze de verkiezingen zijn ingegaan en op grond waarvan ze een democratisch mandaat van de kiezers hebben gekregen. Is de congruentie tussen het verkiezingsprogram en de opstelling in het parlement afgenomen of juist toegenomen?
Daarbij kan men vooral letten op de beloften die in het verkiezingsprogram zijn gedaan. Nieuwe kwesties die zich in de parlementaire periode voordoen, blijven dan echter buiten beschouwing. Men kan ook letten op de aandacht die bepaalde thema’s in het verkiezingsprogram krijgen. Hoe verhoudt zich die met de aandacht die de partij nadien in het parlement voor de betreffende onderwerpen heeft?
Men kan ook kijken naar de positie die de verschillende partijen innemen op bepaalde beleidsdimensies zoals economie, milieu of criminaliteit. Komen de posities in de verkiezingsprogramma’s overeen met die in de parlementaire debatten?
Verkiezingsprogramma’s en parlementaire debatten werden onderzocht met behulp van het computeralgoritme Wordfish. Dan blijkt dat de congruentie in de jaren zeventig afnam, maar over de hele onderzochte periode iets is toegenomen.
Partijen die na de verkiezingen toetreden tot de regeringscoalitie, komen in het parlement wat dichter bij elkaar te staan dan men op grond van hun verkiezingsprogram zou verwachten. De oppositiepartijen nemen wat meer afstand van hen. Ten tijde van paars slaagde het CDA daar echter niet zo goed in.
In Radix (jaargang 38 nr. 4) gaat Matthijs de Blois in op de relatie tussen de rechten van de mens en het christendom. Al in het Bijbelboek Genesis wordt de menselijke waardigheid beklemtoond. Alle mensen zijn immers naar Gods beeld geschapen. Ook elders in de Bijbel vinden we normen die terugkomen in de catalogi van mensenrechten. Andere geboden staan daar haaks op.
In het Nieuwe Testament vormt het woord van Jezus „Geef dan aan de keizer wat van de keizer is en aan God wat van God is” een belangrijke aanzet tot het denken over een zekere scheiding van het wereldlijke en het godsdienstige domein.
Toch kenmerkte de periode na Constantijn zich eeuwenlang door een verstrengeling van kerk en staat, tot schade van beide. De door middel van de rede kenbare natuurwet werd geacht inhoudelijk overeen te stemmen met Gods geboden.
Pas bij de dopersen komen we een theologisch pleidooi voor godsdienstvrijheid tegen. Hun standpunt vindt weerklank bij John Locke, de 17e-eeuwse filosoof van de rechten van de mens bij uitstek. In de Amerikaanse en de Franse Revolutie wordt die lijn doorgetrokken.
Thans wordt serieus gedebatteerd over de vraag of godsdienstvrijheid als apart grondrecht moet blijven bestaan. Orthodoxe gelovigen moeten nu vechten voor het recht om hun leven in eigen kring gestalte te geven. Gemakkelijk wordt gesteld dat de uitgangspunten van monotheïstische godsdiensten in strijd zijn met de leer van de mensenrechten.
Christen Democratische Verkenningen (winter 2012) brengt een themanummer onder de titel: ”Democratie in ademnood?” Jan Willem Sap stelt daarin de verhouding tussen de confessionele partijen en de democratie aan de orde. Daarbij geldt dat de confessionelen niet alleen maar conservatief waren en de liberale politici niet alleen maar progressief.
In hun strijd voor gelijkberechtiging van openbaar en bijzonder onderwijs gingen de leiders van de confessionele partijen de democratie zien als een middel om zich te ontworstelen aan een staat die het onderwijs wilde monopoliseren.
Groen van Prinsterer was tegen het ongeloof en de terreur van de Franse Revolutie, maar niet tegen de positieve resultaten die zij met zich meebracht. Hij leerde zijn achterban om kritisch naar de macht te kijken. Het protestantisme was ook ontstaan als oppositiebeweging, zij het dat Luther de steun van de vorsten nodig had.
Kuyper heeft de relatie tussen het calvinisme en de constitutionele vrijheden nader uitgewerkt. Ook de vroegere verklaringen van de mensenrechten verwezen naar God of het Hoogste Wezen.
De theologen Kuyper en Schaepman leidden partijen die gericht waren op de politieke emancipatie van de massa. De socialistische leider Domela Nieuwenhuis was een ex-predikant. Socialisten beriepen zich soms op Jezus als ‘de ware socialist’.
Tegenover de egoïstische onverschilligheid van de ingeslapen liberalen leverden de confessionele partijen een bijdrage aan de democratische rechtsstaat die in het begin van de 20e eeuw werd gerealiseerd. Door de invoering van het algemeen kiesrecht werd een bestuur van deskundigen onderworpen aan controle door de burger.
Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur Reformatorisch Dagblad. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl.