„Wat ze goed kunnen is peuterwerk”
Titel:
”Die eeuwige rijst met Japansche thee. Brieven uit Japan van Nederlandsche watermannen 1872-1903”, bezorgd door Louis van Gasteren
Uitgeverij: Bas Lubberhuizen/Euro Book Productions, Amsterdam, 2003
ISBN 90 5937 024 4
Pagina’s: 432
Prijs: € 27,50. Eeuwenlang had Japan zich voor de buitenwereld afgesloten. In de tweede helft van de negentiende eeuw kwam hierin verandering en voltrok zich in snel tempo een door de overheid opgelegd proces van modernisering. Hiertoe was westerse steun onontbeerlijk en een vloed van buitenlandse adviseurs overspoelde het land. Tot hen behoorden ook Nederlandse waterbouwkundigen, die in Japan een meer wetenschappelijke aanpak van het waterbeheer introduceerden.
Onder de waterbouwkundigen die in Japan aan de slag gingen waren Isaac Anne Lindo (1848-1941), George Arnold Escher (1843-1939) en Johannis de Rijke (1842-1913). Lindo werkte in Japan van 1873 tot 1875, Escher van 1873 tot 1878, terwijl De Rijke er gedurende de periode 1873 tot 1903 werkzaam was.
Van deze drie waterbouwkundigen zijn veel brieven bewaard gebleven. Een selectie hieruit is gepubliceerd in het boek ”Die eeuwige rijst met Japansche thee. Brieven uit Japan van Nederlandsche watermannen 1872-1903” van de hand van Louis van Gasteren. Het leeuwendeel bestaat uit de brieven van Lindo. Deze beslaan ruim 300 bladzijden. Die van Escher en De Rijke elk ongeveer dertig. De inleider rechtvaardigt deze keuze door te wijzen op de literaire en verbeeldende stijl van Lindo.
De brieven die Lindo -wiens vader als redacteur van de ”Nederlandsche Spectator” letterkundige faam genoot- aan zijn familie schreef zijn warm van toon en vol belangstelling, terwijl hij vertrouwelijk en zonder omwegen vertelt wat hij allemaal ziet. Hierbij geeft hij blijk van een scherpe opmerkingsgave en een kritische geest. De vertegenwoordigers van andere nationaliteiten die hij tijdens zijn reis ontmoet, vinden in zijn ogen vaak weinig genade. Behalve de Engelsen zijn ook de Fransen hem antipathiek. Hun eeuwig kletsen verveelt hem en hoe meer hij van hen ziet, des te antipathieker worden ze hem, zo schrijft hij.
Aangekomen in Japan vallen zijn landgenoten hem echter ook niet mee. Een vroegere koopvaardijkapitein en een koopman die zich uiterst ongemanierd gedragen, beschrijft hij als „geweldige Hollandse ploerten.” Zeer ontvankelijk daarentegen toont hij zich echter voor de gastvrijheid en meelevendheid van andere landgenoten in den vreemde.
Ambivalentie
De brieven staan vol observaties over Japan en de Japanners. De natuur treft hem: „Die heuvel over ’t algemeen was zoo beeldig mooi met al die paadjes die door het groen heen liepen en met die liefelijke gezichten over ’t golvende terrein rondom, waar het koren en de rijst en het koolzaad letterlijk op elk plekje gebouwd waren” (blz. 84).
De Japanners zelf roepen ambivalente gevoelens bij de Hollanders op. Lindo prijst hun beleefdheid en attentheid, maar tegelijkertijd merkt hij op: „Over dat flauwe, lamme en kinderachtige van de Japanners erger je dagelijks; ze zijn eigenlijk te lam om iets aan te pakken; alles getuigt er van; wat ze goed kunnen is peuterwerk; maar bijv. solide dingen krijg je nooit van ze in handen. Hun huizen, hun schepen, hun gereedschappen; alles ziet er even lam en rot uit; maar dat kan ze niets schelen” (blz.188). En ergens anders uit hij zich nog sterker, schrijft hij het zonde van het mooie land te vinden dat het door „zulke apen bevolkt en geëxploiteerd wordt” (blz. 240).
Sterke afkeer roepen ook de Japanners op die zich als westerlingen gedragen, bijvoorbeeld meisjes die in Amerika zijn geweest en waarvan hij vreest dat al het vrouwelijke zal verdwijnen: „Op een goeden dag zullen ze ook nog telegrafist gaan worden hier of van die verschrikkelijke Betsy’s Perk en hoe heet dat andere mensch, en zoo zal al het ladylike wat ze nu meest allen over zich hebben, er afgaan” (blz. 197).
Over veel is Lindo kritisch. Zo ook over de pogingen het christendom in Japan in te voeren. Zijn uitlatingen hierover en over het christelijk geloof in het algemeen getuigen van een vijandige instelling en zijn voor christenen kwetsend.
De levendige en openhartige brieven van Lindo geven een interessant beeld van de reacties van een liberale negentiende-eeuwse jongeman op een hem vreemde cultuur die hij vanuit westers perspectief benaderde. Vermoedelijk zal echter niet elke lezer een even sympathiek beeld van de persoon van Lindo krijgen.
Escher en De Rijke
De brieven van Escher, gericht aan zijn zuster en zijn moeder, ademen een andere geest dan die van Lindo. Ze zijn meer beschrijvend dan becommentariërend, waardoor voor de lezer meer ruimte ontstaat voor een eigen beeld van het negentiende-eeuwse Japan dan bij Lindo. De brieven van De Rijke, voornamelijk gericht aan zijn collega Escher, zijn eveneens anders van toon dan die van Lindo. Ook van inhoud. De Rijke was namelijk de enige die getrouwd was en in zijn brieven schrijft hij tamelijk veel over zijn huiselijk leven, dat helaas niet over rozen ging. Zijn vrouw had een slechte gezondheid en overleed uiteindelijk aan cholera. Met ingehouden emotie schreef hij hierover aan Escher: „Pijnlijk, pijnlijk te herinneren hoe ze geleden heeft en hoe ontzettend hard de scheiding is geweest. Grijze haren heb ik daarvan gekregen” (blz. 410).
De brieven worden voorafgegaan door korte biografische schetsen. Tevens is de uitgave voorzien van een korte algemene inleiding, een lijst van Japanse woorden en begrippen, een overzicht van voornamen en afkortingen en een namenregister. Voor het overige ontbreekt bij de brieven een annotatie. Ook is afgezien van indeling in alinea’s, waardoor de bladspiegel een overladen en onrustige indruk maakt.
Ten slotte kan men zich afvragen of de lezer misschien niet meer gediend was geweest met een selectie van fragmenten uit de opgenomen brieven. Lezing van de vaak uitvoerige en gedetailleerde brieven is niet voortdurend boeiend. Maar ongetwijfeld zal deze en gene lezer aangename momenten met de lectuur van dit boek doorbrengen.