Levensverhaal van rabbijn Salomon Duijtsch hertaald
RIDDERKERK – Hij was vroom en godvruchtig, volgens de leer van de Joden en de inzettingen van de rabbijnen, studeerde ijverig in de Talmoed, en zo zou, meende hij, God wel schuldig zijn hem de hemel te geven.
Zo groeide Salomon Duijtsch op. Hij werd in 1734 in Hongarije geboren, studeerde in Praag, leefde stipt volgens de wet van Mozes, was in eigen oog rijk en verrijkt, en dacht alles te weten van de toekomende wereld. De Bijbel was, zegt hij zelf, een verzegeld boek voor hem, en daarom las hij er nooit in. „Zo’n droevige toestand was de mijne.” Dat duurde nogal, totdat er „een ontstellende schrik en vrees” over hem kwam. „Het was alsof iemand aan mijn oren schreeuwde en mij toeriep: „O, ga toch uit de duisternis.” Duijtsch kon deze woorden niet begrijpen, hij was toch een vroom man die in het licht leefde? Waarom zou hij uit de duisternis gaan? Het licht brak door toen de Heere hem aan zichzelf ontdekte, waardoor hij zag wie hij was: „Een oproermaker en wederstrevige in Gods Rijk, niet waardig om met mijn voeten de aarde te betreden, en nog veel minder om mijn ogen ten hemel te mogen opheffen.”
Salomon Duijtsch (1734-1794) schreef zelf zijn levensverhaal, dat nu opnieuw wordt uitgegeven onder de titel ”Gods wonderlijke leiding” (uitg. Gebr. Koster, Barneveld). Het is een fascinerend verhaal van een jonge rabbijn die vanuit Oost-Europa aan een lange zwerftocht begint, aanvankelijk als een blinde in het donker rondtast, in Amsterdam terechtkomt, waar „de Gekruisigde Zich aan hem openbaarde toen er van zijn kant geen weg meer overbleef.”
Nadat hij gedoopt was, noemde hij zich voortaan Christiaan Salomon Duijtsch. Op 7 september 1777 werd hij predikant te Mijdrecht. In de toepassing van zijn intredepreek, over Efeze 3:8, zei Duijtsch iets over zijn eertijds, en over zijn verwondering dat „de gezegende Heiland mij als een verloren schaap van het huis van Israël opgezocht heeft, mijn ogen geopend heeft, mij door Zijn liefdekoorden uit de duisternis getrokken heeft en mijn hart gebogen heeft om Hem als het Lam Gods te volgen”, hoe hij verwaardigd werd „om Jezus Christus en Die gekruisigd (Die de Joden een ergernis is. Wat zeg ik? Die ik eertijds met mijn voorvaderen gelasterd, ja, gekruisigd heb) als de enige en volkomen Zaligmaker te verkondigen.”
Als predikant van Mijdrecht wenste hij de onnaspeurlijke rijkdom van Christus te verkondigen, aan onbekeerden („ware het mogelijk om uw harten begerig te maken en u tot het geloof in Christus te bewegen”), aan bekommerden en aan gevorderden („om u op te wekken de genade van God, aan u bewezen, te verheerlijken”). Waarop ds. Duijtsch uitriep: „Wie is tot deze dingen bekwaam? Althans niet ik, die een Galileër ben.”
Het is niet voor het eerst dat het levensverhaal van Duijtsch in het Nederlands wordt uitgegeven. Al tijdens zijn leven zag ”De wonderlijke leiding Gods met een blinde leidsman der blinden” het licht. Er verschenen zelfs meerdere versies van. Veel later, in 1993, gaf uitgeverij Groen (Leiden) het verhaal een plaats in de serie ”Messiasbelijdende Joden; vergeten eerstelingen”, geschreven door de hervormde predikant dr. J. Haitsma.
Het initiatief voor de nu verschenen autobiografie ”Gods wonderlijke leiding” werd genomen door de broers Ger Roukens (gepensioneerd directeur van College Style te Ridderkerk) en Ton Roukens (opticien te Oud-Beijerland). Ger Roukens is commissielid fondswerving van het Deputaatschap voor Israël van de Gereformeerde Gemeenten, en adviseur van het interkerkelijke Isaac Da Costa Fonds. Ger Roukens: „De verschijning van deze autobiografie is bedoeld om het werk van zowel het deputaatschap als het Da Costa Fonds te ondersteunen.”
Ruth Pieterman zorgde voor de hertaling van het oorspronkelijke verhaal, waarna zij het ook in het Engels vertaalde onder de titel ”God’s wonderful guidance”. Ds. C. Sonnevelt, jarenlang Israëldeputaat voor de Gereformeerde Gemeenten, schreef een woord vooraf.