In april 2010 vond een explosie plaats op het platform Deepwater Horizon waarbij 11 mensen omkwamen. Door de explosie en het zinken van het platform stroomden volgens de Amerikaanse overheid 4,9 miljoen vaten olie van 159 liter per stuk in zee. BP nam in het vierde kwartaal een last van ruim 4,1 miljard dollar (3 miljard euro) voor belasting voor een deel van de kosten van de ramp.

Voornamelijk door die kostenpost daalde de nettowinst van BP van 7,7 miljard dollar in de laatste 3 maanden van 2011 tot 1,6 miljard dollar. Het resultaat werd ook gedrukt door een lagere productie. De onderliggende winst, verrekend voor verliezen of winsten op de voorraden, daalde met 1 miljard dollar tot 4 miljard dollar. Dat resultaat, de maatstaf voor zowel BP als marktpartijen, was beter dan de 3,7 miljard dollar waarop analisten in doorsnee rekenden.

BP stootte sinds de ramp voor bijna 38 miljard dollar aan bedrijfsonderdelen af om de kosten te kunnen betalen. Dat bedrag is nog exclusief de verkoop van het belang van 50 procent in het Russische samenwerkingsverband TNK-BP, die in oktober vorig jaar werd aangekondigd. TNK-BP was goed voor ongeveer een kwart van de productie van BP.

Eind januari maakte BP bekend strafrechtelijke vervolging te hebben afgekocht door een schikking ter waarde van 4,5 miljard dollar met het Amerikaanse ministerie van Justitie. Het bedrijf is echter nog verwikkeld in een civiele zaak, die op 25 februari begint in New Orleans. BP kan veroordeeld worden tot een boete van tientallen miljarden dollar voor de schade aan het milieu en de daaraan verbonden inkomsten van onder meer vissers. Het concern betwist de raming van 4,9 miljoen vaten van de Amerikaanse overheid en stelt dat de daadwerkelijke hoeveelheid olie die in zee stroomde mogelijk ‘slechts’ een derde daarvan is.