Veel kritiek, maar geen groot onbehagen
De één vindt dat allochtonen te veel worden geknuffeld, een ander klaagt over de politici. Een derde draagt een gedicht voor. Een commissie uit de Tweede Kamer trekt deze maand het land door om te luisteren naar de stem van het volk. De kritiek was maandagavond in Amsterdam niet van de lucht, maar het grote onbehagen bleef uit.
Marokkanen, Surinamers, Turken, Antillianen, Friezen en autochtone Amsterdammers. Het is een bont gezelschap dat zich in het buurthuis Transvaal in Amsterdam-Oost heeft verzameld. Een getrouwe afspiegeling van de lokale bevolking, zo lijkt het. De Transvaalwijk is een smeltkroes. Toch zijn er betrekkelijk weinig problemen.
Een Amsterdamse dame is niet te spreken over de beleidsmakers in de hoofdstad, maar ze noemt haar straat wel „de meest geïntegreerde van Nederland.” Het is tekenend voor de teneur van de verhalen. Er is veel ontevredenheid, maar onderbuikgevoelens over onaangepaste allochtonen ontbreken.
De commissie uit de Tweede Kamer die onderzoek doet naar het integratiebeleid van de overheid laat deze maand de bevolking zelf aan het woord. Amsterdam bijt het spits af, daarna volgen Tilburg, Rotterdam en Deventer. Wie het woord wil voeren, moet zich van tevoren melden. Er is zo veel animo dat de commissie de spreektijd tot drie minuten moet beperken.
Het is lang genoeg voor oud-welzijnswerker E. Westerveld om de plaatselijke politici hardhandig over de knie te leggen. Hij komt uit Suriname en heeft twintig jaar lang als welzijnswerker verkeerd in probleemwijken, zoals de Bijlmer en de buurt rond het Mercatorplein. Twee jaar geleden gaf hij er de brui aan. „Ik werd te veel tegengewerkt.”
Wat hem vooral dwarszit, is dat het beleid zich kenmerkt door goede bedoelingen, maar niet door gevoel voor realiteit. „Allochtonen worden gezien als slachtoffer. Ze worden verslaafd gemaakt aan de hulp. In plaats daarvan moeten ze zelf aan het werk worden gezet. Sta zelf op eigen benen. Ik heb ook mezelf moeten redden en dat is me gelukt.”
Op de instellingen die zich in het Amsterdamse met integratie bezighouden, heeft hij het niet begrepen. Ze richten zich volgens hem op groepen die subsidie opleveren. Antillianen bijvoorbeeld liggen goed in de markt. „In Zuidoost zijn vier instellingen speciaal voor Antillianen. Maar in die wijk zijn 68 nationaliteiten. Moeten die niet integreren?”
Een grijze vijftiger is gekomen om te waarschuwen voor de islam. Moslims stellen de koran volgens hem boven de Grondwet en dat vindt hij erg gevaarlijk. „De overheid moet zeggen: Pas uw religie aan. Anders schuiven moslims de Grondwet opzij als ze over vijftig jaar in de meerderheid zijn.”
Hij wordt geduldig aangehoord. Zelfs het handjevol vrouwen met hoofddoek reageert niet op deze aanval. Sommigen brengen naar voren dat de overheid de gastarbeiders die in de jaren zestig naar Nederland kwamen, in de steek heeft gelaten. Iedereen moest het zelf maar uitzoeken. „Daar plukken we nu de vruchten van”, zegt een Marokkaanse in vloeiend Nederlands.
Geglimlacht wordt er om de Friese Amsterdammer die zich nauw verbonden voelt met achtergestelde allochtonen. „Het is hier eigen volk eerst en eigen Nederlandse taal eerst. Het laatste is zo mogelijk nog gemener dan het eerste.”
Veel sympathie is er voor een Iraanse die zeven jaar in ons land is, maar geen werk kan vinden. Mondeling uit ze zich nog wat gebrekkig, maar met de pen beheerst ze de taal op bewonderenswaardige wijze. Ze heeft zelfs al twee poëziebundels geschreven. Of ze iets mag voordragen? „Graag”, zegt commissievoorzitter Blok.
„Vaak heb ik gehoord dat dit of dat niet kan. Vaak heb ik gehoord: misschien, nee, sorry, onmogelijk.” Strijdlustig eindigt ze met de aankondiging dat ze blijft vechten. De aanwezigen belonen haar met een gul applaus. Het is een van de weinige keren dat de zaal tot leven komt.