Zijn barmhartigheid
David dringt in zijn gebed aan, alsof hij wil zeggen: Heere, ik steun niet op mijn goedheid. Ik weet dat ik maar een onnutte dienstknecht ben, die U geen profijt kan toebrengen, maar al mijn vertrouwen steunt alleen op Uw barmhartigheid.Dit is naar het oordeel van de wereld een vreemde reden om God te bewegen. Van dingen waar wij profijt van hebben, houden wij veel. En we zorgen ervoor, hetzij dat het huizen, landen of dienstknechten zijn. Zo lang als wij er profijt van verwachten, willen wij daarvoor wat doen. Maar als de hoop van profijt er niet is, laten wij ze lopen en zien er niet meer naar om.
Geheel anders is het met de Heere, onze God. Hij doet ons geen goed op hoop van profijt. Neen, neen. Al lang van tevoren, voordat de wereld was geschapen, van eeuwigheid, leefde de Heere volkomen gelukzalig. Nochtans behaagde het Hem Zijn goedheid aan mensen te schenken, in het bijzonder aan Zijn uitverkorenen, zonder enige andere reden dan Zijn goedheid.
Dit zegt David hier in grote ootmoed. Hij verzoekt geen bewaring omdat hij voor de Heere een nuttige dienstknecht is en omdat de Heere door hem groot voordeel heeft. Hij zegt als het ware: Heere, Gij kunt van mij in de wereld geen nuttigheid ontvangen, en hoewel ik maar een onnutte dienstknecht ben, bewaar mij toch door Uw barmhartigheid.
Joos van Laren, predikant te Vlissingen (Korte en bondige verklaring over de zestiende Psalm, 1669)